Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1005]
| |
van keizer Maximiliaan zond deze Mont en Bartholomeus Spranger, die te Rome de schilderkunst beoefenden, naar Weenen. Beide verlieten Rome in 1575. Hier werd hem den last opgedragen modellen van was en potaarde te maken. Ook vervaardigde hij voor een groot nieuw gebouw eenige beelden in pleister, ter hoogte van omtrent 8 voet. Na den dood van Maximiliaan in 1576, werd den betaalmeester te Rome aangeschreven, vooral zorg te dragen dat de schilder en beeldhouwer, die men van Rome had doen komen, niet vertrokken, voor de komst van den nieuwen keizer te Weenen, dat men hen wel onthaalde en maandelijks stipt op de betaling pastte. Zes maanden later had de blijde inkomst te Weenen plaats, en Spranger en Mont maakten, op last der stedelijke regering, een groote praalboog, met veel levensgroote beelden. Toen Rudolf, die de kunst niet zeer was toegedaan, met zijn hof naar Praag ging, vergezelde hem Mont, die echter kort daarna zonder verlof van daar vertrok. De laatste berigten die men van hem heeft waren dat hij bij den Turk en Turksch geworden was. Hij was een vriend van van Mander, die hem zeer prees.
Zie van Mander, Immerzeel, Kramm. |
|