Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 928]
| |
maakte zich door een Epigram verdacht en werd te Gend als ketter aangeklaagd. Hij ontvlood in 1553 naar Bremen, werd door eenige jonge Vlaamsche edellieden en door den Magistraat met geld ondersteund, en in hetzelfde jaar leeraar bij het Paedagogium. In 1559 verliet hij ten gevolge der Ubiquistische twisten zijn standplaats, trok naar Duisburg, doch in 1560 wederom te Bremen tot rector van het paedagogium beroepen, keerde hij derwaarts terug en overleed er in 1585. Hij was een aanhanger van Alb. Hardenberg. Zijn Contessio en brieven aan Hardenberg, Albert Lang, Daniel van Buren, Joh. Wier en anderen vindt men in Phil. Cassels Bremensia p. 556-563, 564, 616. Een latijnsch gedicht van hem op het wapen van Bremen, komt voor in Chr. Nic. Rollers, Gesch. der Stadt Bremen, Th. II. p. 74.
Zie Gerh. Meier, Orat. I de scholâ Brem., natalibus, progressiu et incremento, p. 43 seqq.; Dan. Gerdesii, Hist. Motuum, p. 54, Phil. Cassels, Brem. T. II. P. III. p. 554 seqq.; Jöcher en Rotermund. |
|