ging hij naar Leyden, bezocht twee jaren de gehoorzalen der Leydsche professoren, en werd in 1702 door de classis van 's Hertogenbosch tot proponent aangenomen. In hetzelfde jaar aanvaardde hij de dienst te Rosmalen en Empel, en vier jaren later te Drunen en Nieuwkerk. Den 23 Febr. 1724 werd hij te Dordrecht bevestigd en overleed den 13 Febr. 1767, na sedert 1751 zijn emeritaat te hebben verkregen. Hij was bekend als een man in kerkelijke zaken zeer bedreven; bekleedde aanzienlijke bedieningen in de synodale vergaderingen van alle provinciën, uitgenomen Friesland, en was Curator der Lat. school te Dordrecht.
Hij huwde Walburg van Walraven, weduwe van Abraham van Daverveldt, predikant te Drunen, en liet een zoon na Abraham Leonardus, in 1746 voor de Cl. van 's Bosch tot proponent aangenomen en predikant te Ouden Nieuw-Gastel.
Zie Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 312 volgg.