Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 741]
| |
grootvader Fabius opgevoed. Te Zwolle ontving hij op de stads latijnsche school zijne voorbereiding voor de Utrechtsche akademie, waar hij op twintigjarigen leeftijd tot doctor der beide regten bevorderd werd. Nog in het jaar zijner promotie 1787, werd hij secretaris van het geregtshof en de hooge criminele vierschaar der stad en lande van Woerden, en begon alzoo die loopbaan, welke hem, bijna 60 jaren lang, in verschillende, vooral regterlijke betrekkingen, aan Woerden verbond. Den 20 April 1803 werd hij er baljuw, in welke betrekking hij de rij der kasteleinen of slotvoogden van Woerden gesloten heeft; gelijk hij dan ook de voorgenomene slooping van Woerdens aloud kasteel heeft weten te verhoeden en integendeel uitgewerkt, dat er een militaire strafgevangenis gevestigd is. Gedurende de Fransche overheersching was hij juge de paix (1811), en in 1813, na voor eene eervolle betrekking in het Utrechtsche geregtshof bedankt te hebben, kantonregter, waarbij hij echter, vroeger en later, benevens vele andere eervolle betrekkingen, ook die van advokaat en notaris, van dijkgraaf, adjunct houtvester, lid der provinciale staten, en vooral van schoolopziener voegde, in welke laatstgenoemde betrekking, bijna 30 jaren lang door hem bekleed, voor vele onderwijzers zoowel als voor het onderwijs, veel goeds door hem is gesticht of bevorderd. Met ambtsbezigheden overladen, onttrok hij zich toch aan de beoefening der letteren niet. Behalve eenige stukken van zijne hand, maar zonder zijn naam, in het mengelwerk van het een of ander tijdschrift geplaatst, getuigt daarvan zijn werk, getiteld: Woerden in Slagtmaand 1813, welke belangrijke bijdragen tot de geschiedenis van ons vaderland (Amst. 1814. 8o). Voorts is nog een krachtigen toespraak door hem, als baljuw, tot den aanvoerder der beruchte Zwartjes bende, welke door zijn beleid vernietigd werd, gehouden, in Christenmeijer's Oorkonden uit het lijfstraffelijk regt, bewaard. Hij was in 1836 ridder geworden der orde van den Nederl. Leeuw. Den 31 Mei 1797 koos het provinciaal Utrechtsch genootschap, en den 5 Mei 1831 de Maatschappij van Nederl. letterk. te Leyden hem tot lid. In 1787 huwde hij C.E. van Sorgen, van Utrecht, die hem in 1808 door den dood werd ontnomen, sedert bleef hij weduwenaar en kinderloos. Hij overleed den 22 Aug. 1857, in tachtigjarigen ouderdom, op zijne hofstede Batestein onder Harmelen bij Woerden.
Zie Kunst- en Letterb. 1847, D. II. bl. 304; Verslag van het Prov. Utr. Genoots. 1848; Verslag der Alg. Verg. d. Maats. v. Neêrl. Letterk. 1848, bl. 27, 28; de Wind, Bibl. van Neêrl. Geschieds. bl. 31; (Naaml.) Astrea, 1856, bl. 440. |
|