Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 710]
| |
[Walter Henry Methurst]METHURST of MEDHURST (Walter Henry), werd in 1796 te Londen geboren en genoot zijne eerste opleiding op de kathedrale school van St. Paul aldaar. Van zijne jeugd is weinig bekend; met zijne verwanten naar Gloucester verhuisd, kwam hij daar onder de godsdienstige leiding van den predikant W. Bishop. In de lente van 1816 bood hij zich voor den zendingsarbeid den bestuurders van het Londensche zendeling-genootschap aan en werd hij, als zendings-boekdrukker, in September van dat jaar, tot hulp van den godvruchtigen en geleerden Dr. Milne naar Malaka gezonden, waar toen de Engelschen het middenpunt wilden vormen hunner grootsche en edele, geheel oostelijk Azië omvattende, zendingswerkzaamheden en waar Medhurst, over Madras reizende, in Junij 1817 aankwam. Terstond bereidde hij zich daar voor tot den gewigtigen werkkring, die de taak van zijn geheel zoo werkzaam leven is geweest, de Evangelieverbreiding onder de Chinezen en Maleijers. In de lente van 1819 bezocht hij eerst Poelo Pinang, waar hij zich met de uitdeeling van godsdienstige schriften en de oprigting van scholen bezig hield en vestigde hij zich later, op het eind van 1820, aldaar te Jamestown. Weldra echter gevoelde zijn groote geest behoefte aan een meer eentraal punt en aan uitgebreider arbeidsveld, waar zijn onvermoeide ijver in onderscheidene rigtingen kon werkzaam zijn, en in het begin van 1822 kwam hij naar Java, waar hij zich te Batavia vestigde en terstond op vier plaatsen zijne evangelieprediking in de Chinesche taal begon. Gedurende het grootste deel zijns levens was hier de hoofdzetel zijner werkzaamheid, die het eerst en bovenal de Chinezen, te Batavia en elders in Nederlandsch Oost-Indie gevestigd, omvatte, maar waarbij hij ook door Engelsche en Maleische godsdienstoefeningen voor anderen nuttig trachtte te zijnGa naar voetnoot1). | |
[pagina 711]
| |
Zoolang hij op Java was, stond hij op alle wijzen andere zendelingen ten dienste, spoorde hij door zijne togten geschikte werkkringen voor den zendingsarbeid op, wist hij daarvoor de belangstelling en den ijver op te wekken, en was hij daarbij zelf steeds onvermoeid met raad en daad werkzaam. Terwijl de zoo zeer door hem gewenschte zending op Bali mislukte, had die der Rijnsche zendelingen in Zuid-Borneo haar ontstaan vooral aan hem te danken. Met den predikant te Batavia, Dr. Lenting, nam hij een werkzaam aandeel in de revisie der zoogenoemde laag Maleische vertaling des Nieuwen Testaments. Sedert 1833 rigtte hij te Parapattan, bij Batavia, een opvoedingsgesticht op voor wezen en verlaten kinderen van christenouders (Parapattan Orphan Asylum), waarmede hij in 1139 zijne Chinesche kweekschool verbond. Maar meer misschien nog dan door iets anders, was hij van zijne komst op Java af zegenrijk werkzaam door de drukpers, die hij medebragt, waaraan hij zelf arbeidde, waarvoor hij inlanders opleidde, en waardoor de eerste christelijke drukkerij op Java ontstond, die gedurende eene reeks van jaren zoo rijke en gezegende vruchten gedragen heeft. Daar zagen eenige zijner eigene Chinesche godsdienstige schriften, eenige hoogstgewigtige werken over Chineesch, Japansch en Coréasch, voor Europeanen bestemd, het licht; daar werden een aantal geschriften in de Javaansche taal, door den waardigen zendeling Bruckner vervaardigd, met Javaansch karakter, zeer vele Maleische geschriften met Arabische en Hollandsche letters, Lettinesche, Hollandsche, Engelsche en Fransche geschriften gedrukt, die, in talrijke exemplaren over Java en de andere eilanden verspreid, aan talloos velen ten zegen zijn geworden. Behalve zijn eigen zendingsarbeid, zijne letterkundige werkzaamheden en het bestuur zijner altoos voor het Godsrijk werkzame pers, ondernam hij ook van daar herhaalde christelijke onderzoekingstogten, in 1825 met de Engelsche afgevaardigden Tyerman en Bennet naar Oost-Java, weder in 1826 derwaarts, in 1827-28 naar het Maleische schiereiland en Borneo, in | |
[pagina 712]
| |
1829 met den zendeling Tomlin naar Oost-Java en Bali, terwijl hij in Junij 1835 zijn onderzoekingstogt langs de kusten van China begon en in April 1836 van Batavia naar Europa kwam. In November 1828 keerde hij naar Batavia terug, maar de man, die zooveel had gedaan voor het geestelijk heil der inlandsche bevolkingen, die om zijne godsvrucht en uitstekende talenten door een verlicht bestuur hoog had moeten gewaardeerd worden, vond aldaar eene min gunstige stemming, dan onder het welwillend bestuur van den gouverneur-generaal van der Capellen. Hij kreeg weldra de al dan niet gegronde overtuiging, dat het Nederlandsch-Indisch bestuur de verspreiding des Christendoms vijandig was en hij besloot zich liever in het heidensche China te vestigen. Door het tractaat van 1842 waren vijf Chinesche havens voor vreemdelingen geopend en in 1843 vertrok Medhurst naar Shanghai, waar hij al de laatste jaren zijns levens werkzaam bleef. Ook daar was zijn arbeid even ijverig en onvermoeid en openbaarde zich die even als vroeger zoowel in prediking, onderwijs, vervaardiging, druk en verspreiding van geschriften tot bekeering der Chinezeu, als in het toegankelijk maken der kennis van China, zijne taal en letterkunde voor de Europeanen en ook hier vestigde hij de eerste christelijke drukkerij in die plaats en het noordelijk China. In Maart 1845 begon hij zijnen merkwaardigen togt naar de zijde- en theedistricten van China, waarvan hij een belangrijk verhaal heeft uitgegeven. Op een zijner reizen in het binnenland werd hij, den 8 Maart 1848, met twee andere zendelingen in de nabijheid der stad Tsing-pú door een woesten hoop zwaar gewond en ontkwam hij op wonderbare wijze het doodsgevaar. In de langdurige onderhandelingen tusschen de verschillende protestantsche zendelingen, aangaande de beste wijze van overzetting van een aantal bijbelsche uitdrukkingen en vooral van den naam van het hoogste wezen in het Chineesch, nam hij een zeer werkzaam aandeel en lokte dit gewigting onderwerp verschillende afzonlijke geschriften en artikelen van zijne hand in het tijdschrift ‘The Chinese Repository’ uit. In December 1855 kwam het verontrustend berigt te Londen, dat zijne gezondheid zeer wankelend was geworden, en al mogten de bestuurders van het zendelinggenootschap, de waarde van dien getrouwen en hoogbegaafden arbeider diep gevoelende, hem uitnoodigen terstond tot zijne herstelling naar zijn vaderland te komen: het was reeds te laat. Met zijn gezin vertrok hij den 10en September 1856, met het schip Anglo-Saxon van Shanghai, maar hij kwam in geheel hopeloozen toestand den 22en Januarij 1857 te Londen aan en weldra, den 24en Januarij II., ontsliep de ijverige dienaar des Heeren. Den 30en Januarij werd hij te Abney Park begraven, Wanneer wij kortelijk het oog slaan op een wel gering, | |
[pagina 713]
| |
maar voor allen meest zigtbaar deel zijner werkzaamheid, zijn' letterkundigen arbeid, dan moeten wij ons evenzeer verwonderen over het aantal, als over het gewigt zijner geschriften. In de eerste plaats moet wel de herziening der Chinesche vertaling des Bijbels genoemd worden, die hij met de afgevaardigden van de andere protestantsche zendingen in China tot stand bragt, maar waarvan het voornaamste aandeel aan hem wordt toegeschreven. Van de groote menigte godsdienstige tractaten, in verschillende oostersche talen door hem vervaardigd of gedrukt, heeft hij zelf eene lijst gegeven, die echter slechts tot het jaar 1835 is voortgezet (verg. China. Toestand en vooruitzigten van dat rijk. Rott. 1839, 2e dl. bl. 298 en volg. Chinese Repository, XVI. 373.). Van zijne hand kwamen, vooral in 1819, verschilleude stukken in het Chinesche tijdschrift: Chinese Monthly Magazine, en later in het Engelsche tijdschrift: The Chinese Repository, dat van 1833 tot 1851, in 20 deelen, te Canton uitgegeven, eene zoo rijke bron is voor de kennis van Oost-Azie. Ook de vroegere jaargangen van het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indie tellen eenige opstellen van zijne hand, als: ‘Over den naam van Jezus’, 2e jaarg bl. 474. Bat. 1839; ‘Over een Favorlangsch woordenboek’, 2e jaarg. bl. 432Ga naar voetnoot1); ‘Chronologische geschiedenis van Batavia door een Chinees. Uit het Chineesch vertaald’, 3e jaarg. bl. 1. Bat. 1840. ‘Over het Parapattan orphan Asylum’, 3e jaarg. bl. 456. Afzonderlijk zagen verder van hem het licht: Journal of a tour through the settlemens on the eastern side of the peninsula of Malacca in 1828. Printed at Singapore. An English and Japanese, and Japanese and English Vocabulary, compiled from native works. Batav. 1830. 8o. Dictionary of the Hok-këèn dialect of the Chinese language, according to the reading and colloquial idioms etc. Macao. 1832-1839. 4o. Translation of a comparative vocabulary of the Chinese, Corean and Japanese languages. Batav. 1835. 8o. China: its state and prospects, with special reference to the spread of the Gospel, London 1838. 8o., van welk werk de bovengenoemde, zeer onnaauwkeurige vertaling in het Hollandsch, te Rotterdam, in 1839 in 2 deelen verscheen. Gilbertus Happart, Dictionary of the Favorlang dialect of the Formosan language, written in 1650, translated by W.H. Medhurst, Batavia 1840. Chinese and English Dictionary, containing all the words in the imperial dictionary, arranged according to the radicals. Batavia 1842-43. 2 deelen in 8o. en waarvan het vervolg: | |
[pagina 714]
| |
English and Chinese Dictionary, mede in 2 deelen door hem te Shangai in 1847-48 werd uitgegeven: - zijn hoofdwerk en misschien een der nuttigsten voor de kennis van China. Chinese Dialogues, questions and familiar sentences, rendered into English to assist beginners in the language. Shanghae. 1844, het eerste voortbrengsel zijner drukkerij aldaar. Ancient China. The Shoo king, or the historical classic: being the most ancient authentic record of the Annals of the Chinese empire: illustrated by later commentators. Shanghae. 1846. 8o. A Dissertation on the Theology of the Chinese, with a view to the elucidation of the most appropriate term for expressing the Deity, in the Chinese language. Shanghae. 1847. 8o. An Inquiry into the proper mode of rendering the word God in translating the Sacred Scriptures into the Chinese language. Shanghae. 1848. 8o. On the true meaning of the word Shin, as exhibited in the Quotations under that word, in the Chinese Imperial thesaurus, called The Pei-wan-yun-foo. Shanghae. 1849. 8o., waarop hij mede aldaar in 1850 liet volgen: An Inquiry into the proper mode of translating Ruach and Pneuma, in the Chinese Version of the Scriptures. In 1849 begon hij een werk uit te geven, onder den gemeenschappelijken titel: The Chinese Miscellany, designed to illustrate the Government, Philosophy, Religion, Arts, Manufactures, Trade, Manners, Customs, History and Statistics of China, waarvan ons 3 stukken bekend zijn: No. 1. A Glance at the Interior of China, obtained during a Journey through the Silk and Green Tea Districts. No. 2. The Chinaman abroad: or, a desultory account of the Malayan Archipelago. By Ong-tae hae. No. 3. On the Silk manufacture, and the cultivation of the mulberry. Deze stukken zijn niet slechts belangrijk om den inhoud, maar ook merkwaardig door de verbinding der Europesche en Chinesche drukkunst. Van No. 1 en 2 zagen nieuwe titel-uitgaven, te Londen, in 1850 het licht en van No. 2 verscheen eene Hollandsche vertaling, maar zonder vermelding der bron, waaruit zij geput was, in het Tijdschrift voor Neerl. Indie, 14e jaarg. 2e deel, Zalt-Bommel. 1852. In Dr. Medhurst heeft de Protestantsche zending in China, waarin hij naast Dr. R. Morrison, Dr. W. Milne en Dr. C. Gutzlaff eene zoo waardige plaats vervulde, den laatsten harer vier groote grondleggers verloren en van allen was het hem vergund het langst, 40 jaren ! op dien moeijelijken akker te arbeiden. Van de genoemden was Dr. Gutzlaff het langst zijn tijdgenoot, deels zijn medearbeider, en in beide uitstekende mannen was groote overeenkomst en toch weder niet minder groot verschil van aanleg, gaven en vorming. Bezat Gutzlaff meer het buitengewone, geniale, | |
[pagina 715]
| |
wegslepende: in Medhurst vertoonde zich bovenal de natuurlijke, langs den gewonen weg voortgezette, maar tot uitstekende hoogte gestegen ontwikkeling; trof in Gutzlaff het krachtige, vurige en toch onbekrompen geloof: in Medhurst openbaarde zich meer de vaste, gegronde, bepaalde overtuiging; in den eersten het geloof meer in het gemoed, bij den laatsten meer op het verstand werkzaam. Bezat hij boven Gutzlaff de gave van het kalme, nuchtere, doordringende oordeel, hij miste misschien te zeer diens tact van menschen te winnen en welligt heeft zekere stroefheid en ernst schade toegebragt aan de vruchten zijner zoo trouwe en rustelooze evangelieprediking. Onder de zendelingen werd hij voor den grootsten Sinoloog gehouden en zijne geleerdheid, zoowel als zijn opregte godsvrucht en strenge zedelijkheid deden hem aller hoogachting verwerven. Groot waren zijne gaven, maar wat nog beter is, hij heeft ze trouw gebruikt in de dienst des Heeren, en al zijn ook in den laatsten tijd de stormen der verwoesting, krijg van binnen en krijg van buiten, over China losgebroken, al valt het ons kortzigtigen vaak zwaar den weg des Heeren in de donkerheid des onweders te erkennen: wij hebben het goede vertrouwen; dat de ijverige geloofsarbeid van Medhurst en zoovele anderen van boven bekrachtigd zal worden en eenmaal vruchten van vrede en zegen zal dragen voor het Rijk van het Midden.
Zie Alg. Konst- en Letterb. 28 Maart 1857 en Part. berigt. |
|