Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 814]
| |
de regten, en promoveerde 19 Junij 1781 op een Spec. Juris publ. de judiciis Gelricis antiqui et medii aevi. Hij begon zijn loopbaan als edelman aan het hof van den erfstadhouder prins Willem V, en kwam weldra in verschillende ambtsbetrekkingen, welke de groote omwenteling van 1795 hem deed verlaten. Sedert besteedde hij zijn kunde en tijd om in zijnen kring, zijn gewest door nuttige inrigtingen van dienst te zijn, tot kalmer tijden hem weder vergunden aan het bestuur van zaken deel te nemen. Na de gezegende herstelling van het vaderland in 1813 en 1814 werd hij geroepen tot hoofd-administrateur der Domeinen en bij de opheffing dier administratie tot president van den hoogen raad van Adel, welke betrekking hij, gelijk ook die van lid van de eerste kamer der staten-generaal en enrator van 's rijks hoogeschool te Leyden, tot zijn dood toe met grooten lof van kunde en ijver bekleedde. Met veelomvattende kennis toegerust was hij inzonderheid in de vaderlandsche geschied., oudheid- en geslachtkunde, gelijk mede in het vak van de waterstaat bedreven. In 1826 geraakte hij in een letterkundigen twist met den baron d'Yvoy van Mydrecht, die aanleiding gaf tot het wisselen van eenige geschriften. Het geschil betrof de ridderorde van St. Jacob en de eer van Christophorus Butkens. Zijne verhandeling over de droogmaking van de Haarlemmermeer, gaf Jacob de Gelder aanleiding tot het schrijven zijner vrije gedachten, en heeft niet weinig medegewerkt om die grootsche onderneming tot stand te doen brengen. Van Lynden vertoonde in zijn omgang geen zweem van trotschheid of vernederende hooghartigheid, maar blonk veeleer door ongeveinsde vriendelijkheid en bemoedigende minzaamheid uit, en was in alle zijne betrekkingen even beminnelijk als eerbiedwaardig. De koning benoemde hem tot commandeur der orde van den Nederlandschen leeuw. De maatschappij van Ned letterkunde rekende het zich een eer hem onder zijne leden te mogen opnemen. Hij overleed 19 April 1845 in 86jarigen leeftijd. Men heeft van hem: Spec. juris publ. de judiciis Gelriae tempore Reipubl. provinc. unitarum Traj. 1781, 4o. Twee Brieven over de ridderorde van St. Jacobs broederschap, ingesteld door Floris V, graaf van Holland, waarbij gevoegd is eene verdediging van de eer van Christophorus Butkens en zijn werk Annales de la Maison de Lynden. 's Hage en Amst. 1827 (niet in den handel.) Bij de maatschappij van Ned. Letterkunde is een exemplaar met eigene verbeteringen en bijvoegsels van den schrijver.) Hierop verscheen: Voordragt van H.L. baron d' Yvoy van Mydrecht, schrijver der twee brieven, geteekend Q.N. in den Alg. K. | |
[pagina 815]
| |
en L. Bode, 1826, No. 25 en 38, nopens het in dat weekblad, in de Weegschaal en in de onlangs uitgegeven Twee Brieven over de ridderorde der St. Jacobs broederschap, geschreven door F. G, baron van Lynden van Hemmen, 's Gravenh. en Amst. 1828 (niet in den handel). Van Lynden schreef hierop: Kort antwoord op de voordragt van den heer Max. L. baron d'Yvoy van Mydrecht, 's Hage en Amst. 1828 (niet in den handel). Verhandeling over de droogmaking van de Haarlemmer-Meer, met vier kaarten en een plaat. 's Gravenh. en Amst. 1821, 8o. portef. in 4o. en fol. J. de Gelder, Vrije gedachten van een Ingeland van Rijnland over het werk van den baron van Lynden, Leyd. 1821. F.G. baron van Lynden van Hemmen, Aanteekeningen op de memorie over de Haarlemmermeer van J. de Gelder. 's Gravenh. 1822.
Zie Kunst- en Letterb. 1845. D. I. bl. 305; Collot d'Escury, Holl. Roem, A, D. III, bl. 40; Siegenbeek, Ges. der Leyedsch Hooges D. II. bl ; Verslag van de jaarl. vergad. der maats. van Ned. Letterk. 1845. bl. 37, 38; Cat. der maats. van Ned. Letterk. D. III. bl. 34, III, 131; Bibl. Hulthem, no. 25919, 25921. |
|