Canut, trsp. gev. naar het Hgd. van J.E. Schlegel, Ald. 1783.
Met voorgeg. titel van J. Lutkeman, A. Hartsen en H. Asschenberg, Tooneelpoezy, Amst. 2 d. 8o. en in de Tooneelpoëzy van het Kunstgen. Oefening beschaaft de Kunsten, Amst. 1764-1792, 7 dln. 8o.
De beide laatste stukken werden na zijn dood, door zijn vriend H.J. Roullaud, benevens zijne nagelaten Poëzy, Amst. 1785, 4o., in het licht gegeven.
Witsen Geysbeek heeft eenige zijner dichtstukken geplaatst in zijne Epigrammatische Anthologie, bl. 128.
Zie Siegenbeek, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. bl. 265, 266; de Vries, Proeve eener Ges. der Ned. Dichtk. bl. 173, 174; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woord. o.h.w. van Halen, Panp. Bat. bl. 54, 106, 155; Kobus en de Rivecourt, Woord. der Zamenl. Arrenberg, Naamr. bl. 270. Cat. der Bibl. der Maats van Ned. Lett. D. I. b. bl. 138.