Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 602]
| |
maakte in den hove van Holland, in 1510, werd hij tot extraordinaire raad benoemd. Toen hij omstreeks denzelfden tijd tot Advokaat van Holland werd aangesteld, behield hij nogthans het eerstgenoemde ambt, waartegen die van Dordrecht in 1518 zich ijvrig aankantten door den mond van hunnen Pensionaris van Floris Oem van Wijngaerden, tot geen gering misnoegen van den Keizer, die deze vrijmoedigheid zoo euvel nam dat hij de Wethouderschap beval hem van zijn ambt te verlaten en binnen twaalf uren de stad te doen ruimen. Van Loo behield beide ambten tot zijn dood toe. Hij was een man van groote bekwaamheid en welsprekenheid, zeer gezien bij de Landvoogdes Magaretha. In 1508 was hij een der gevolmagtigden tot verlenging van het bestand tusschen Karel V en den Hertog van Gelder. Hij overleed den 5den Januarij, volgens anderen den 16den Mei 1525, en was de stamvader van het Friesche geslacht van Loo. Op Cat. van mss. van J. van Voorst, bl. 95 komt voor: Informacie gedaen by my Aelbrecht van Loo Raidt mijns genadichs, Heeren des Konincks van Castilliën van Leoens etc. in zynen genaden raidt van Hollant optie beletten ende beneminge die gebueren ende gebuert zyn binnen corten tiden opten Zuerzee ende daer omtrent byden gelderschen ende rebellen etc. 1516.
Zie Beverwijk, Beschrijv v. Dordr. bl. 327; Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 355; De Riemer. Beschrijv. v. 's Hage, D. II. bl. 87; Wagenaar, Vad. Hist. D. IV bl. 414; Van Wijn, Bijv. op Wagen. D VI bl. 29, Nalez. D. I bl. 228; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II bl. 38, 39; Kok, Vad. Woordenb. D. XXI bl. 250; Geslachtb. v.d. Friesche Adel op Loo; ms. Aanteek van Fr. v. Limburg; Collot d'Escury, Holl. roem in Kunst. en Wetensch. A D. II bl. 63, 64; Ch.v.h. Hist. Gesch. D. II bl. 386, D. IV bl. 66. |
|