terheeren te Zwolle, is uit Lindeborn, Hist. Episc. Dav. overgenomen door Delprat, in zijne Verhand. over de Broeders van G. Groete, bl. 73. Ook gewaagt deze van de beschuldiging, dat hij den dood van den verdienstelijken G. Murmellius, die, door een brand van alles wat hij had beroofd, zich in 1516 van Alkmaar, waar hij de school der broederschap bestuurd had, naar Deventer had terug begeven, uit afgunst door het toedienen van vergift zou hebben verhaast. Anderen spreken echter dit gerucht tegen, en willen dat hij aan een borstziekte is overleden. Luttel behaagde zijn Comment. in Desid. Erasmi Encomium Mariae, Col. et Basil, later Bas. 1676. 8o. c. fig. J. Holstenii, aan
Erasmus, omdat er zaken in voorkwamen, die hij liever nog wat bedekt zou gehouden hebben. Opmeer en Placcius meenden ten onregte, dat deze commentarius niet het werk van Listrius, maar van Erasmus zelven was. Ook is er eene korte beschrijving der provincie van Utrecht in Latijnsche verzen (Ultraj. regionis descriptio carmine heroïco et quorumdam Episcoporum Ultraj. laudes, Marp. 1542. 8o.) van hem voorhanden, die ook in de Germanicarum Historiarum illustratione, Marp. 1542, achter Buchelius uitgave der Kronijk van Heda en in Tom. III, Delic. Poëtar. Belg. voorkomt. Zijn Carmen in adventum Philippi recens in Episcopum electi, vindt men in Delic. Poët. Belg. T. III. Voorts schreef hij:
Carmen Sapphicum, Elegias et Epodon in detestationem belli Davent. 1517.
De figuris et tropis Opusculum, Swollae ex off. Corueriana, 1520. 4o.
De tropis et schematibus, Antv. 1524.
De Octo figuris constructionis, Antv. 1529 of 1531, 8o.
Zijn sterfjaar is onbekend.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 276; Sweertii, Ath. Belg. p. 282; Gesneri, Bibl. T. I. p. 274; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 70. Carl. Calcagninus, lib. VI. Epist. XXI. p. 85; Placcius, de Script. Pseud. p. 420; Gerdes, Flor. lib. rar. p. 255; Hamelmannus, Hist. Westph. p. 172, 187; Burman, Traj. erud. p. 191, 192; Suppl. au Dict. Hist. etc. de Moreri; Bayle, Dict. Hist. et Crit. T. II. p 387; Paquot, Mém. T. II. p. 45; Hoefft, Parn. Lat. Belg. p 10; Peerlkamp, de Poët. Neêrl. p. 28; Kok; van Heussen en van Rhijn, Kerk. Oudheidk. D. II. bl. 399; Delprat, Over de Broed. van G. Groete, bl. 72, 88; Kobus en de Rivecourt, o.h.w. Bibl. Hulthem, No. 12719, 12720, 12721, 29559 Nav. D. IV. bl. 94, 372, D. IV. Bijblad bl. LXI, CXXXIX.