het oogenblik den geest gegeven hebben, als de priester haar niet aanstonds met de ware hostie ter hulpe was gesneld, en haar alzoo het leven zoo goed als hergeven had.
Al hare kwalen droeg Lidewy met een onbeschrijfelijk geduld, en het was hierom dat haar de gave der prophetie geschonken werd. Dikwerf reisde zij in zinsverbijstering door het paradijs en door de oorden voor de reiniging der zielen bestemd, door het vagevuur en verloste vele zielen daaruit, door hare heiligheid. Ook verrigtte zij zoowel na haren dood, als bij haar leven vele wonderen, welke alle door den bekenden Johannes Brugman in hare levensbeschrijving verhaald worden.
Zij stierf in 1433 en werd in eene kapel aan de Oostzijde der St. Janskerk begraven. In het midden dier kapel rigtte men ter harer eere eene prachtige graftombe op, waarop eene korte beschrijving van haar leven was uitgehouwen, die ten tijde der beeldenstorming geheel vernield is. Alleen eene zerk bleef er van overig, welke nog bestaat, die hare beeldtenis draagt en in de vier hoeken de vier beesten, welke de Evangelisten voorstellen.
Men zegt, dat zij langen tijd in het tegenwoordig zoogenaamde Buitenhofje, in de Lange Kerkstraat, gewoond heeft, en dat de Kreupelstraat alzoo geheeten werd, omdat Lidewy er door eenen val het been brak, en na dien tijd kreupel bleef.
Hare beatisatie had eerst in 1616 plaats. Den 14den Jan. van dat jaar gaf Mathias Hovius of van Hoorn, aartsbisschop van Mechelen, bij opene brieven vergunning, om hare overblijfselen in het openbaar te vereeren. De 14de April werd haar toegewijd.
De begraafplaats van Lidewy werd van rondom door bedevaartgangers bezocht, tot hare beenderen in 1615 door aartshertog Albert van Oostenrijk naar Brussel vervoerd werden, waar zij in de St. Michael en in de St. Gedule Kerk nog aanwezig zijn. Een gedeelte derzelve werd door de aartshertogin Isabelle, in 1616, naar Bergen in Henegouwen gezonden, tegen de pest, die daar heerschte, doch die aanstonds bij de aankomst dier reliquiën ophield. In 1723 of 1724 werden eenige der beenderen van Lidewy, die te Bergen berustten, naar Schiedam teruggebragt door Amandus Verschuur, pastoor in het Huis te Poort, en Timmers, pastoor in den Oppert te Rotterdam, beide behoorende tot de bisschoppelijke Clerezy. Met groote statie en blijdschap werden deze overblijfselen ingehaald, en ter bewaring in de kerk der gezegde bisschoppelijke Clerezy geplaatst.
Zie Der Maghet Liedwy van Scyedam, Leven ende Miraclen - voleyndet ter Goude, in Holl. tot die Coll. Broed. In den jare ons Heren MCCCCXCVI, den tienden dach in Junio in 4o. Vita Lydwine, per