Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 293]
| |
stenaar en Cornelis Engelbrechtsen of Engelbertz, gaven hem het eerste onderrigt in de schilderkunst, doch het was voornamelijk aan de hem ingeschapen en door de beschouwing en stipte navolging der natuur, dat hij zijne kunstbedrevenheid te danken had. Reeds in kinderlijken leeftijd was de zucht om te teekenen de eenigste hartstogt, die hem beheerschte. Naauwelijks was hij negen jaren oud, of hij gaf reeds eenige door hem gegraveerde prentjes van eigen inventie in het licht, en drie jaren later gaf de heer van Lokhorst voor de historie van St. Hubrecht, zoo veel goudguldens als hij jaren telde. Op vijftienjarigen leeftijd sneed hij vele zijner schoonste platen, en toen hij zestien jaren oud was een Ecce homo, die aller bewondering wegdroeg. Zijn roem werd spoedig buiten 'slands verspreid en kwam ter ooren van den beroemden Albert Durer. Volgens sommigen zou deze hem te Leiden bezocht hebben, doch het blijkt uit A. Durer's Dagverhaal van zijne Ned. Reizen, Amst. 1780, dat die ontmoeting niet te Leiden, maar te Antwerpen in 1520, toen Lucas geen 33 maar 26 jaren oud was, plaats had. Lucas kreeg toen, volgens van Mander, lust in eene kunstreis door Zeeland en België te doen, en maakte als een bemiddeld man, goede sier. Hij gaf o.a. te Middelburg, Mechelen. Gent en Antwerpen een maaltijd, die wel 60 gulden kostte. Te Antwerpen was Albrecht Durer onder de gasten. ‘My heeft (teekende hij in zijn Dagverhaal op) te gast genood Meester Lucas, die in koper snydt, is een klein manneken, en van Leiden in Holland geboortig, die was te Antwerpen.’ Verder schreef hij (bl. 61) ‘Ik heb meester Lucas van Leiden met het stift geconterfeit,’ en op bl. 62, ‘Ik gaf voor Lucas geheel gestoken druk, van mijne kunst voor acht guldens.’ Het gevolg van dit uitstapje was dat Lucas ongesteld terugkeerde, en er in 1533 stierf. ‘Het werk van Lucas van Leiden,’ schrijft Immerzeel, ‘moet worden gewaardeerd met het oog op zijnen tijd. Het koloriet ontbeert frischheid en waarheid; de plooijen der kleeding zijn stijf en scherp; de penseels-behandeling is net en uitvoerig, maar droog en pijnlijk. Zijn graveerwerk moge minder zuiver van teekening zijn dan dat van Albert Durer, maar Lucas bragt meer houding en wijking in zijne compositiën, waarvan ook zijn schilderwerk bewijs geeft.’ Zijne schilderijen zijn verspreid. In het Koninglijk Museum te 's Hage vindt men De dochter van Herodes met het hoofd van Johannes den Dooper, in dat van Amsterdam het portret van Philips van Bourgondië, op het stadhuis te Leiden het laatste oordeel met deuren, waarop Petrus en Paulus zijn voorgesteld, en waarvoor keizer Rudolph II zoo veel gouden dukaten bood, als er noodig waren om het te bedekken; in de vorstelijke galerijen te Weenen een Ecce homo en portret | |
[pagina 294]
| |
van Maximiliaan I, te Berlijn een St. Hieronymus en het portret van Lucas zelven, te Munchen eene Onthoofding van Johannes, eene Besnijdenis van Christus, eene H. Maagd met het kind, te Sleiswijk eene Moedermaagd met het Christuskind, in het kabinet van den prins van Lichtenstein te Weenen de geboorte van Christus, St. Paulus en St. Antonius enz., die allen vermeld worden in een belangrijk artikel, door J.P. Passavant in het Kunstblalt, 1841, No. 3 en volgg. geplaatst, en daaruit vertaald en overgenomen, in Messager des Sciences histor., No. 841, p. 299, volgg., onder den titel van Recherches sur l'aneienne école de Peinture Flamande, au XV et XVI siècle. Het getal der door Lucas van Leiden, tusschen 1508 of vroeger en 1530 gegraveerde platen, beloopt 174. Hij was gewoon ze op prijs te houden, en te meer, wijl hij al de afdrukken, die niet volkomen naar zijn genoegen uitvielen, vernietigde. Dit is de oorzaak dat van vele derzelve slechts weinige afdrukken, en van een enkele zelfs b.v. van l'Espiègle of de Uilenspiegel, niet meer dan 4 of 5 afdrukken bestaan. Sandrart meldt dat hembrandt, voor 14 fraaije afdrukken van de voornaamste prenten van Lucas van Leiden, f 1400 besteedde. Zeer uitvoerig handelt Kramm over de prentkunst van Lucas, en ook over zijne boekprenten. Zoo vindt men houtsneden van hem in Die Chronycke van Holland, Zeeland ende Westeriesland, beghinnende van Adams tiden tot de geboorte ons Heeren Jhesu, voertgaende tot den jare 1517. Gheprent tot Antwerpen, bi mi Jan van Doesborch, 1520. fol., waarvan de eerste druk verscheen te Leyden bi Jan Seversz., den XVIII duch in Oestmaent, Anno 1517. fol., voorts voor het Boexken om die Aflaten te Jheruzalem te verdienen, oft men selver daer gheweest waer, opghestelt door een devoet priester, gheheeten Bethleem, Delft, Cornelis Hendricz., 1520. kl. 8o.
Zie verder behalve van Mander, Houbraken, Weijerman, Dr. George Rathgeber, Annalen der Niederl. Mahler. Formschneider und Kupfersteckerk. S. 209, 226, 439; Hoogstraten, Kok, Halma, Biogr. Univ.; de Pilles, Lev. der Schild. bl. Immerzoel, Lev. der Holl. en Vl. Sch. D. II. bl. 171; Kramm, Lev. der Holl. en Vl. Sch. D. IV. bl. 970; Cat. L. Metayer, Amst. 1799. bl. 199; Cat. Ploos van Amstel, D. I. bl. 312. Cat. van Hullthem, No. 28325; Orlers, Beschr. van Leid. van Mieris, Beschr. van Leid. D. I. bl. 29; D. II. bl. 370; Chabert et Tranquinet, Galerie des Peintr. Paris, 1822. |
|