[Jan, volgens Stoke, doch volgens Zweder van Culenburgh, Pelgrim, Heer van der Lede]
LEDE (Jan, volgens Stoke, doch volgens Zweder van Culenburgh, Pelgrim, Heer van der). Deze krijgsman bevond zich bij Renessse, toen deze, nadat Guy van Vlaanderen bij Zierikzee overwonnen was, en de Hollanders aanstalten maakten om Utrecht te belegeren, die stad verliet. Jan van Beusichem, de Heer van Culenborg en nog een ander heer uit dien omtrek zulks vernemende, riepen ijlings, door het kleppen van de klok, het volk te zamen en vatten post in een uiterwaard aan de Lek tegenover Culenborg.
Vermoedelijk had hier eene ontmoeting plaats. Zeker is het dat Renesse, benevens Arnoud van Benscoop, Jan van der Lede en eenige andere zwaar geharnasten, in eene schouw of pont zich willende bergen, door het omslaan van het vaartuig, hun leven verloren in de golven. (16 Augustus 1304.) Deze heer Jan was waarschijnlijk dezelfde die met andere edelen en o.a. met Herbaren van Lede, zich in 1285 borg stelden bij den zoen tusschen graaf Floris V en de heeren van Amstel.
Pelgrim, welke, even als zijn vader Folperd, een verdrag met den duivel sloot, en wiens legende, zoo vaak bezongen, critisch behandeld wordt door Huydecoper op Stoke, die ook de bronnen aanwijst, waaruit zij is geput.
Zie Melis Stoke, Rymchr. D. III. bl. 382 en vooral Huydecopers, Aant. bl. 432; Zuederi de Culenburgh, Orig. Culenb. ap. Matthaeus, Anal. vet aevi, T. VI. p. 244; Kron. van Holl. v.d. klok uyt de laage Landen by de Zee, bl. 201; Wilhelm, Procurator ad annum, 1304, p. 566; Meyerus, ad annum, 1304; Montanus, Beschr. der eerste Inwon. van Amst. bl. 249; Wagenaar, Vad. Hist. D. III. bl. 41, 42, 179, 180; Bosscha, Ned. Held. te Land, D. I. bl. 93.