[Jacobus Lectius]
LECTIUS (Jacobus) uitstekend regtsgeleerde, philosoof en staatsman, was in 1589 lid van den raad te Genève, toen hij in Nederland kwam met brieven van den Syndicus en den raad van Genève, om voor de hulpbehoevende geloofsgenooten ondersteuning te verzoeken. Hij was eigenlijk aan koningin Elizabeth afgevaardigd, en besloot slechts toevallig tot de vervulling van een dergelijken last bij de Nederlandsche Staten. Dat men over den uitslag zijner handelingen ten onzent tevreden was, blijkt uit een nader aanzoek van 25 Maart 1595. Hij hield briefwisseling met Justus Lipsius, hoogleeraar te Leyden, met Adriaan van Blyenburgh, C. van der Mijle en andere Nederlandsche geleerden. Behalve de vertaling der Poëtae Graeci veteris carminis herroci sciptores, qui extant omnes curâ et recessione Jac. Lectii, V. Cl. Aureliae Allebrogum, 1606. fol., gaf hij in het licht:
De Judiciis publicis, Lugd. 1597. 8o. (met opdragt aan C. van der Mijle).
Ad Modestinum de poenis, Lib. I. Genev. 1592. 8o.
De vita et scriptis Domitii Ulpiani orationes duae.
Vita Papiniani, Genev. 1591. 8o.
Dit viertal te vinden bij Otto Thesaurus Jur. Rom. T. I. p. 41-159.
Orationes, Genev. 1615. 8o.
Poëmatum, Lib. I. Genev. 1595. 8o.
Poëmata varia, Aurel. Allobrog. 1609. 8o.
Aurelii Symnachi Epistolarum, Lib. X. Jac. Lectius, Ic. recensuit, notis, enendationibus, epostilis etiam auxit, Genev. 1587, 1598, 8o.
Praescriptionum Theologicarum, Lib. II. Aurel. Allobrog. 1607. 8o., tegen hatelijke uitvallen in den Codex Fabrianus gerigt.