Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
jaar te Moordrecht beroepen. Spoedig ontstonden er, ten gevolge zijner levenswijze, allerlei kwade geruchten. Een diaken der gemeente verzocht in 1719 aan de vergadering der broederschap, dat eene commissie onderzoek naar die geruchten zou doen. De handelingen eener buitengewone vergadering werden echter gestuit, doordat een deurwaarder van het hof van Holland, op verzoek van den predikant, een mandement van purgie voorlas. De vier kerken, aan welke nu de behandeling der zaak werd opgedragen, besloten eerlang Hollingerus te suspenderen; doch deze verzette zich hiertegen, gesteund door zijn kerkeraad. Hij verdedigde zijn gedrag en dat des kerkeraads in eene Verantwoording van den Moordrechtschen remonstrantschen kerkeraet tegen de onregtmatige proceduren door de remonstrantsche societeit van tijdt tot tijdt gehouden met hun en hunnen leeraer ..... Neffens alle de stukken en bewyzen. Mitsgaders een eenvoudig verhael enz., te Rotterdam in 1720 uitgegeven. Inmiddels besloot de groote vergadering, in 1720, Hollingerus te deporteren, en verleende aan sommige kerken de magt, middelen van justitie tegen hem te gebruiken. Dit geschiedde ook daar Hollingerus voortging met prediken. Lang nog duurde deze oneenigheid voort, terwijl de zaak voor het hof werd bepleit. Nadat de Moordrechtsche gemeente nu en dan door proponenten was bediend, en de kerkeraadsleden zich eindelijk onderworpen hadden, werd Hollingerus plaats in 1732 door Matthias van Gogh vervangen. Hollingerus overleed in Januarij 1735. Zijne vrouw, Lydia Kelk, met welke hij den 22sten Junij 1719 in het huwelijk was getreden, overleefde hem.
Zie behalve het genoemde geschrift van Hollingerus, de Zedige Verd. van de hand. der Rem. Societ. enz. Amst. 1720. 4o. Tideman, De Rem, broed. bl. 134-136, 371. |
|