[Antonis de Lalaing]
LALAING (Antonis de) graaf van Hoogstraten, Ridder van van het gulden vlies, zoon van Philips van Lalaing, Stadhouder van Gelderland, en van Anna, gravin van Renneberg, eerst in hooge gunst bij Filips II, en voor zijn vertrek uit de Nederlanden, (1559) met eene bende van ordonnantie begiftigd. Vier jaren later verbond hij zich met Prins Willem van Oranje, de Graven van Egmoud en Hoorne, Megen en andere Edelen tegen de heerschappij van Granvelle. Intusschen wil men, dat het verbondschrift, 't welk Hoogstraten teekende, niets vermeld, 't welk met de dienst des konings en de belangen van de Roomsche godsdienst niet bestaanbaar was. Van hier dat hij, omtrent dezen tijd, van wegen de koning van Spanje, als gezant naar het keizerlijk hof werd gezonden. Sommigen willen dat het vervaardigen van het vermaarde verzoekschrift der Edelen, in den jare 1566, niet geheel buiten hem zou zijn omgegaan, ja op zijn kasteel Hoogstraten zou ontworpen zijn, 't geen hij echter in zijne defensie tegen de indaging heeft ontkend. Ook wordt zijne handteekening onder het smeekschrift niet gevonden. Na de overgave er van, zond hem de landvoogdes naar de Edelen, om hun de voorgenomene verzachting der plakaten en inquisitie mede te deelen; werd hij des prinsen stedehouder te Antwerpen en stond hem met lijfsgevaar in het stillen der gevaarlijke beroerte in 1567 te Antwerpen bij. In hetzelfde jaar weigerde hij den eed, door de Landvoogdes gevorderd, en verliet bij Alva's komst deze gewesten. Alva zocht hem aan zijn hof te lokken, en reeds was hij op weg naar Brussel, toen hij de gevangenneming van Egmond en Hoorne vernam, en keerde rapper terug dan hij gekomen was, en hield zich buiten gevaar. Kort hierna werd hij door Alva opentlijk ingedaagd en
toen hij niet verscheen, met verbeurtverklaring van zijne goederen, gebannen. Hij bevond zich toen bij den Prins van Oranje, in wiens ondernemingen hij deelde. Hij trok met hem over de Maas en sneuvelde in eene schermutseling, bij gelegenheid dat de Prins de Geete overtrok om de Fransche hulpbenden te gemoet te gaan. Sommigen willen dat hij aan eene wonde, zich zelve bij ongeluk toegebragt, zou gestorven zijn. ‘Hij was,’ volgens een bevoegd beoordeelaar, ‘een vroom Roomschgezinde, een getrouw en en wakker spitsbroeder van Oranje, een beminnaar van zijn vaderland en een ijverig voorstander der Nederlandsche vrijheid.’ Hij liet bij zijne vrouw, Anne de Montmorency, zuster van den graaf van Hoorne, twee kinderen na, die zich met den koning verzoenden, en diens belangen voorstonden. Hij gaat in plaat uit.
Zie Bor, Ned. Hist. B. II, III, IV, passim; Hooft, Ned. Hist. passim; van Meteren, Ned. Hist D I. passim; Strada, de bello Belg. passim; Burgundius, Hist. Belg. p. 52. 53, 54 Bentivoglio, Ned. Hist. D. III. bl. 60; Gabriel Chappuys