Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 323]
| |
maarschalk en gouverneur van Bremen, en van Barbara Maria Agatha van Leuten. Hij kwam na vroeger zich in de Zweedsche krijgsdienst onderscheiden te hebben, in het jaar 1672 met Duitsche regimenten infanterie in dienst van Prins Willem III en had in het kwartier Bodegraven, bij afwezigheid van den vorst, het bevel over de troepen, toen Luxemburg den 28sten December 1672, den bekenden togt uit Utrecht tegen Swammerdam en Bodegraven deed, met het voornemen op Leiden en verder tot 's Gravenhage door te dringen. De slechte maatregelen door von Koningsmarck, toen genomen, zijn besluit om met het leger terug te trekken op Leiden, hoewel hij stelligen last had op zijnen post te blijven, zijn oorzaak geweest, dat de Franschen niet zijn afgesneden geworden en de door hen gepleegde gruwelen niet zijn gewroken kunnen worden. Als bevelhebber is von Koningsmarck in onze dagen, nadat alle bijzonderheden daaromtrent zijn in het licht gesteld, teregt zeer streng veroordeeld geworden. Het blijkt echter dat hij bij prins Willem III, die welligt toen met de ware toedragt der zaak niet bekend is geweest, in groot aanzien stond; want toen eenigen tijd later von Koningsmarck te dier zake, te Maaslandsluis eenige kwade bejegeningen ondervinden moest, nam de prins dit zoo kwalijk, dat hij de schuldigen wilde gevat en gestraft zien. Na de inneming van Naarden werd von Koningsmarck tot gouverneur der vesting aangesteld. Hij was vervolgens tegenwoordig bij de belegering van Bonn in 1673, waar hij den 11den October bij het veroveren van een der buitenwerken sneuvelde, ten gevolge van een kanonskogel, die hem het been verbrijzelde, toen hij zich in de loopgraven bevond. Hij was gehuwd met Maria Christina Wrangel.
Zie Hoogstraten, Woordenboek op Koningsmarck; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIV. bl. 229-234, 279; van Sypesteijn en de Bordes, de Verdedig. van Nederl. in 1672 en 1673, D. II. bl. 157 en volgg., 175 en volgg. |
|