Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| |
1662 geboren, waar zijn vader, Hubertus Koning, naderhand te Delft in het gasthuis, toen predikant was. Zijne moeder heette Alletta Paradijs, van Dordrecht afkomstig. Na te Delft de Latijnsche scholen bezocht te hebben, vertrok Koning naar de Utrechtsche hoogeschool, waar hij in de wijsbegeerte studeerde onder de hoogleeraren Gerardus de Vries en Johannes Luits, in de Oostersche talen onder Johannes Leusden en in de godgeleerdheid onder Hermanus Witsius en Melchior Leydekker. Daarna naar de Leidsche hoogeschool vertrokken, hoorde hij de godgeleerde lessen van Fredericus Spanheim en Stephanus le Moine, zich ondertusschen oefenende in de predikkunst onder David Knibbe en Josias van de Kapelle. Na het voleindigen zijner academische loopbaan, kon het dan ook niet anders of hij moest, door zulke mannen onderwezen, een hoogst loffelijk proponents-examen afleggen, hetwelk den 7den Mei 1686 plaats had. Niet eerder dan den 29sten Julij 1689 echter werd hij beroepen te Rumpt en Gellicom, welke standplaats hij in 1691 verwisselde met Nieuwpoort, waar hij den 5den Augustus bevestigd werd. Met lof en ijver bediende hij die gemeente, toen hij een ongemak aan de tong kreeg en genoodzaakt was, na zijne laatste predikatie op den 8sten Junij 1732, zijne dienst neder te leggen. Nog geen jaar daarna, in het begin van April 1733, bezweek hij. Hij was den 13den September 1689 gehuwd met Magdalena Bakkerus, dochter van Nikolaus Bakkerus, predikant te Groet en Kamp, en van Magdalena de Jong. Hij verwekte bij haar 15 kinderen, waarvan er vijf bij zijn sterven nog in leven waren. De afbeelding van Koning ziet het licht. David van Hoogstraten maakte er het volgende bijschrift op: Geleerdheit, die door vlijt heilzame vruchten teelt,
En onbedwongen weidt in eenen beemt van boeken,
En gaert de wijsheit op van alle letterkloeken,
Vertoont ons Koning, dus naar 't leven afgebeelt.
De zinnebeelden, die zich in zijn werk vertoonen,
Gelijk zij volgens der Egyptenaren stijl
Door kracht van vonden zich vertoonden aan den Nijl,
Bereiden palmen om zijn breinrijk hooft te kroonen.
Vreemd voorwaar mag het genoemd worden, dat van een man als Koning, die zooveel verdiensten bezat, door niemand onzer letterkundige schrijvers, althans voor zoo ver ons bekend is, melding gemaakt werd. De Boekzaal der geleerde wereld, die rijke en toch nog door zoo weinigen gebruikte bron, stelde ons ook nu weder in staat hem te leeren kennen en zijn naam en werken der vergetelheid te ontrukken. Dit verdiende hij door het schrijven en uitgeven van: Uitlegginge over den eersten en tweeden Brief aan die van Corinthen, Dordr. 1704. 4o. | |
[pagina 316]
| |
Redevoering over Ps. LXXXII:6, 7, gedaan, wegens het verongelukken van Johan Willem Friso, (Dordrecht, 1711) 4o. Heylige Mengelstoffen, Amst. 1718. 8o. 3 deelen. Lexicon Hieroglyphicum sacro-prophanum of Woordboek van gewijde en ongewijde voor- en zinnebeelden, ontleendt van persoonen, zaaken, woorden en spreekwijzen in het Oude en Nieuwe Testament voorkomende, enz. Dordr. en Amst. 1722. fol. 6 deelen. Zions Lusthof of geestelijke gezangen, Rott. 1732. 8o. Behalve deze gedrukte werken liet hij er nog een aantal in handschrift na, meest allen voor de drukpers gereed gemaakt, maar het blijkt niet dat daarvan ooit iets het licht heeft gezien.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1722. b. bl. 433, 1733. a. bl. 491, 607-611; van Abkoude, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. I; Muller, Cat. van Portr. bl. 143, 398. |
|