[François van de Kethulle]
KETHULLE (François van de), heer van Rijhove en Kroiveld, was de zoon van Philips van de Kethulle, heer van Assche, Haverie, Volkeghem enz. en van Françoise de Deurnagele. Ofschoon alzoo tot de Belgische edellieden behoorende speelde hij echter in de belangrijke gebeurtenissen van zijnen tijd, somtijds als dienaar van Oranje, eenen te grooten rol, dan dat wij hem hier niet zouden vermelden, zonder daarom in het breede uit een te zetten de voorvallen in welke hij gewikkeld was.
Na den dood van Ferdinand de la Barre, heer van Mouscron was het ambt van groot-baljuw te Gent vakant geworden. Van de Kethulle, die meestal bij de geschiedschrijvers onder den naam van Rijhove voorkomt, stond naar dien post, en deed zich in de plaats van den overledene verkiezen, zonder dat zijne verkiezing eenige wettige vorm had.
De gebeurtenissen, daar ter plaatse voorgevallen tijdens Jan van Hembyze en Rijhove er het gezag in handen hadden, hebben wij met een enkel woord op het artikel van den eerstgenoemde vermeld. Wij kunnen die alzoo hier als bekend veronderstellen. Was Hembyze meer de op zich zelven staande man, Rijhove, ofschoon nog opbruizender dan deze, liet zich echter bij vele aangelegenheden door den prins van Oranje leiden. Het was daardoor dat hij zich, vóór den aanslag tegen den hertog van Aarschot, naar Antwerpen had begeven, om aan den prins het plan tot een volks-opstand te Gent mede te deelen en er diens goedkeuring over te verwerven. Hij mogt er echter niet inslagen die te verkrijgen, ofschoon de vorst den voorgenomen aanslag noodzakelijk beschouwde, doch de omstandigheden hem verboden zijne officiëele inwilliging daartoe te geven. Die aanslag had, zoo als wij zagen, in October 1577 plaats. Nadat Rijhove zich van den hertog van Aarschot had meester gemaakt, verzekerde hij zich ook van deszelfs voornaamste aanhangers, waaronder Jakob Hessels, raad van Vlaanderen, en Jan Visch, baljuw van Ingelmonster. Zij werden naar Rijhove's woning, de Serbraemsteen geheeten, in de rue basse te Gent staande, gebragt en daar voorloopig gevangen gehouden, niettegenstaande de hertog eerlang weder op vrije voeten gesteld werd. Rijhove en Hembyze deelden nu onderling het beheer der openbare aangelegenheden te Gent, en namen maatregelen om zich, zelfs met kracht van wapenen, staande te houden. Hunne onderhoorigen maakten zich aan vele wandaden schuldig, zoodat de prins van Oranje meermalen over hunne moedwillige handelingen klagten inbragt, en verklamde niet te Gent te willen komen, tenzij daaraan een einde werd gemaakt.
Oranje scheen in Rijhove echter vertrouwen te stellen