het licht op verschillende wijzen, met een Latijnsch bijschrift van Lampsonius, waarvan de vertaling dus luidt:
De Goudsche Meester door wien Holland werd vermaard,
Sint men naar 't duister graf zag Luik van Leiden dalen,
Toont elk, hoe schilderkunst met dichtkunst gaat gepaard;
't Geen hij als dichter vond, kon hij als schilder malen.
Deze twee laatste regels zinspelen op de gewoonte van Ketel om zijne schuttersstukken, waarvan hij er vele vervaardigde, met door hem zelven vervaardigde versjes te beschrijven. Zonderling was het denkbeeld van Ketel, om, in plaats van met penseelen, met duim en vinger en ook met zijne teenen te schilderen, op welke vreemde manier hij verscheiden portretten vervaardigde, die sprekend van gelijkenis waren. Hij verwierf zich als kunstenaar, vooral door zijne portretten, grooten roem en stond zeer in achting bij prins Maurits. De op het paleis te Amsterdam berustende schutterstukken van Ketel zijn door J, van Dijk, in zijne Beschrijving van het stadhuis te Amsterdam, beschreven. Een zijner verdienstelijkste leerlingen was Wonter Crabeth.
Zie Walvis, Beschrijving van Gouda, D. I. bl. 333-334; de Groot, Vergelijk. der gemeeneb door Meerman vert. D. III. bl. 296, 297; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Muller, Cat. van Portrett.