Hij werd te Zierikzee den 19den April 1528 geboren. Zijn vader was Lieven Janszoon, of, gelijk hij zich noemde, Lieven Jan Gillisson, schepen en burgemeester ter laatstgemelde plaats. Zijne moeder heette Baleghe, en was eene dochter van Betsman Jacobs, toegenaamd Rengerse, uit een niet onaanzienlijk geslacht gesproten.
Na in zijne geboortestad het voorbereidend onderwijs genoten te hebben, vertrok hij naar de hoogeschool te Leuven, waar hij zich op de regtsgeleerdheid toelegde en den doctoralen graad bekwam. Van daar ondernam hij, naar de gewoonte van die dagen, eene reis naar Italië, van waar hij in zijne geboorteplaats teruggekeerd, aldaar met verschillende ambten bekleed is geworden, als zijnde niet alleen weesmeester en opzigter der scholen, maar ook schepen, raad en burgermeester. Laatstgenoemd ambt bekleedde hij voor het eerst in 1565 en voor het laatst in 1570.
In April van 1572 werd hij op begeerte der burgerij aangesteld tot gouverneur der stad. Toen de hertog van Alva, na het verlies van den Briel, bezetting in Zierikzee wilde leggen, en hierover in de raadsvergadering beraadslaagd werd, ondernam hij het met kracht van taal en redenen den raad te bewegen zulks af te slaan, bewerende dat de burgerij genoeg in staat was om de stad tegen alle aanslagen te verdedigen. Te vergeefs was zijne poging. De meerderheid der regeerders bleef kleinmoedig en zond om bezetting. Naauwelijks was dit besluit aan het volk kenbaar geworden, of er ontstond een oproer, hetwelk niet eerder gestild werd of de regering moest met eenige volkshoofden in onderhandeling treden. Dit had weldra plaats, en nu bleek het dat het 's volks wil was het krijgsvolk van Alva buiten te houden, waartoe besloten en Keersemaker met algemeene stemmen in bovengenoemde waardigheid gekozen werd.
Als zoodanig stelde hij op alles orde, doch had niet te min met kracht te worstelen tegen de voortdurende Spaanschgezindheid van een deel der inwoners, en tegen listige pogingen door den vijand ondernomen om zich van de stad meester te maken. Hij wist echter door zijne standvastige houding in den beginne de stad voor den prins van Oranje te behouden, doch was later genoodzaakt voor den wil van het meerendeel der bevolking te bukken. Deze had drie vaandels Waalsche soldaten binnen de stad ontboden, ten gevolge waarvan Keersemaker de vlugt moest nemen, met achterlating van zijne goederen, die verbeurd werden verklaard. Hij begaf zich tot den prins, rigtte met diens voorkennis een vendel soldaten op, en vergezelde daarmede graaf Willem van den Berg, wien hij in het veroveren van Kampen, Zwolle, Genemuiden, Vollenhoven, Hasselt en Amersfoort behulpzaam was.
Na de verovering van Zierikzee, door de Watergeuzen in