| |
[Karel V]
KAREL V, keizer van Duitschland, koning van Spanje, graaf van Holland, de IIe van dien naam, werd te Gent den 24sten Februarij 1500 geboren. Hij was de oudste zoon van Filips I, koning van Spanje en graaf van Holland, en van Johanna, tweede dochter van Ferdinand, koning van Arragon, en van Isabella, koningin van Kastilië en Leon. In de Nederlanden opgevoed, werd hij toevertrouwd aan de leiding van Willem van Croy, heer van Chièvres, en genoot hij het onderwijs van Adriaan Floriszoon, later paus Adriaan VI. De zorg, door beide mannen aan hem besteed, was eene vergoeding voor het gemis der ouderlijke hulp, daar hem zijn vader reeds in 1506 ontviel, en zijne moeder, door den onverwachten dood van haren echtgenoot, krankzinnig was geworden. Zijn grootvader van moeders zijde, in 1516 overlijdende, erfde Karel de kroonen van Arragon en Kastilië met hare uitgebreide bezittingen in de Nieuwe wereld, als ook de koningrijken van Napels en Sicilië, en het eiland Sardinië. Hij nam toen den titel van koning van Spanje aan, waar de vermaarde Ximenes tijdelijk het bewind voerde en door zijn voortreffelijk bestuur, ofschoon met ondank beloond, zooveel tot de welvaart van dat land en de glorie van Karel toebragt. Met den dood van keizer Maximiliaan, in 1519, werd Karel tot keizer van het Duitsche rijk verkozen, en verliet hij Spanje, werwaarts hij twee jaren te voren vertrokken was, om bezit te nemen van eene kroon, die hem door Frans I, koning van Frankrijk, betwist was.
Waar wij geroepen zijn het levensberigt van eenen vorst als Karel V zamen te stellen, staan wij verlegen, hoe ons
| |
| |
van die taak op eene geschikte wijze te kwijten. In het eng bestek toch van eenige bladzijden, ons daartoe afgestaan, is het onmogelijk een juist overzigt te geven van zijn leven, omdat de gebeurtenissen des tijds, waarover wij hier in het breede niet kunnen uitwijden, daarmede in het naauwste verband staan. Zonder daarom van al die gebeurtenissen te gewagen, die wel onder Karel's bestuur en door zijn toedoen voorvielen, doch waaraan hij niet altijd een werkzaam deel had, zullen wij trachten een zoo beknopt en naauwkeurig mogelijk berigt over hem daar te stellen.
Het was wel niet te verwonderen dat er weldra een oorlog tusschen Karel en Frans I, de beide mededingers naar de Duitsche keizerskroon, uitbrak. In 1521 werden de vijandelijkheden begonnen, die meestal ongelukkig voor de Fransche wapenen afliepen. Een congres te Calais gehouden, diende slechts om de gemoederen nog meer te verhitten, en gaf aan Hendrik VIII, koning van Engeland, een voorwendsel om zich voor Karel te verklaren, die eerst door paus Leo X en daarna door zijnen leermeester, paus Adriaan, die zijne verkiezing aan hem te danken had, krachtig ondersteund werd. In den slag bij Passau, in 1525 tusschen de beide legers voorgevallen, verklaarde zich de overwinning voor Karel. De Fransche vorst werd gevangen genomen en, omdat hij de hem gestelde vernederende voorwaarden, tot terugverkrijging zijner vrijheid, verwierp, naar Spanje gevoerd, werwaarts hij niet wederkeerde, dan na afstand van zijne kroon, ten behoeve van zijnen zoon, te hebben gedaan, waarvan het verdrag den 14den Januarij 1526 geteekend werd.
De uitgebreide magt van Karel was thans aan vele vorsten van Europa een doorn in het oog. Clemens VII, thans paus van Rome, stelde zich aan het hoofd van een verbond tusschen de voornaamste staten van Italië, en daarom het Heilig Verbond genaamd. Weldra had Karel nu de handen in Italië vol, en ook daar werden zijne wapenen met eene glansrijke uitkomst bekroond. Rome werd in 1527 ingenomen en de paus gevangen genomen; doch hier vertoonde zich Karel in al zijne grootheid een huichelaar. Hij ontveinsde zijne blijdschap over de behaalde overwinning, en, om de verontwaardiging van geheel Europa te ontgaan, verklaarde hij openlijk dat Rome bestormd was tegen zijn bevel, en nam hij met geheel zijn hof de rouw aan, over het leed den heiligen vader overkomen.
De verwijdering tusschen den magtigsten vorst van zijnen tijd en het hoofd van het Catholicisme, had voor de, door Luther daargestelde, hervorming belangrijke gevolgen. Geheel ingenomen met de zorgen om zich tegen het Heilig Verbond te verdedigen, had het Karel aan tijd en lust ontbroken, om zijne aandacht te wijden aan de vooruitgang eener zaak, waar- | |
| |
tegen hij later zich te vergeefs verzette en te vergeefs zijn roem bezwalkte, met het op zijnen last, om der godsdienstwil, vergoten bloed van duizenden zijner onderdanen.
Geheel Europa, schier met verontwaardiging vervuld over de behandeling den stedehouder van Christus aangedaan, en bevreesd voor de steeds toenemende magt van Karel, was er op uit om dien hoon te wreken en die magt te fnuiken. De koningen van Frankrijk en Engeland spanden tegen hem zamen, en weldra kwam het tot eene vredebreuk. Het krijgsgeluk diende Karel op nieuw, en de vijandelijkheden, in Italië begonnen, liepen ten zijnen gunste af. Dit bewoog den Franschen vorst om vrede te maken. Karel sloot die eerst met den paus, en vervolgens kwam die in 1529 te Kamerijk tot stand, voornamelijk door bemiddeling van twee vrouwen, Margaretha van Oostenrijk, hertogin-weduwe van Savoye en landvoogdes der Nederlanden, en Louisa van Savoye, moeder van den Franschen koning. De voorwaarden, door Karel daarbij bedongen, waren voor hem niet minder voordeelig, dan zij voor zijnen tegenstander vernederend waren. Weinig tijd daarna verliet hij Spanje en deed zich te Bologne kroonen als koning van Lombardije en keizer der Romeinen. Niet onopgemerkt mogen wij het laten, dat hij, bij de plegtigheid daarbij plaats hebbende, de voeten kuste van denzelfden paus, dien hij zoo lang had gevangen gehouden, en slechts tegen een groot losgeld ontslagen.
De vervolgingen door Karel tegen de Protestanten in zijne staten begonnen, werden, nu hij de handen wat ruimer had, weder met kracht voortgezet. In 1530 liet hij een besluit tegen hen afkondigen, hetwelk het beroemde Smalkaldisch verbond ten gevolge had. Ondanks zijnen ijver voor de Roomsche godsdienst, matigde Karel zijne vervolgingen, wanneer andere zijner belangen daarbij in strijd waren. Bijzonder was dit op te merken toen hij, nadat Europa in rust was gekomen, het plan vormde om de Turken te gaan bestrijden. Daarom kwam hij met de protestantsche vorsten, in 1532, te Neurenberg vergaderd, overeen, dat niemand in Duitschland om der godsdienstwille zou vervolgd worden, waar tegen de protestanten beloofden hem in zijnen krijg tegen Soliman bij te staan. Weldra zag men hem nu in het bezit van een leger van 90,000 krijgsknechten en 30,000 ruiters, en gereed om in eigen persoon tegen de ongelovigen op te rukken. Hij vond echter geene gelegenheid om zijnen vijand, die reeds in Hongarije gevallen was, te verslaan; want de Turksche keizer, geen kans ziende om zich met Karel te kunnen meten, was op diens nadering naar Konstantinopel terug getrokken.
Terwijl om dezen tijd 's Keizers wapenen, zoo als wij op het artikel van Karel van Gelder zagen, met herhaalde overwinningen tegen dien vorst bekroond werden, opende zich
| |
| |
de gelegenheid om, verre van daar, in Afrika roem te behalen. De beroemde Frederik Barbarossa, na den wettigen koning van Tunis, Muley Hassan, van den voorvaderlijken troon beroofd te hebben, maakte de middellandsche zee onveilig en deed menigen inval in Spanje en Italië. En toen nu de verdreven koning van Tunis bij Karel aanzoek deed, om hem in zijne staten te herstellen, greep Karel deze gelegenheid gretig aan, om den overweldiger te tuchtigen. In het kort, Barbarossa werd verslagen, 30,000 Muzelmannen kwamen om. Muley Hassan werd op den troon hersteld, onder voorwaarde dat hij Karel als leenheer erkennen zou. Deze keerde in zegepraal naar Italië terug, een getal van 20,000 verloste christen-slaven met zich voerende.
Inmiddels was de hertog van Milaan overleden, na Karel tot erfgenaam zijner staten te hebben aangesteld. Hierdoor ontstond weder een oorlog met Frankrijk, wiens koning vermeende een vroeger regt op het Milanesche te hebben. Wij gaan de bijzonderheden van dien krijg stilzwijgend voorbij. Nadat Karel's leger door ziekte aanmerkelijk gedund was, werd er in het volgende jaar, 1537, niet veel uitgevoerd, terwijl vervolgens gebrek aan geld de beide kampioenen naar den vrede deed haken, die dan ook in 1538, door bemiddeling van den paus, tot stand kwam.
Het einde van dit jaar zag eene groote vloot in gereedheid brengen om de Turken te tuchtigen, doch die onderneming, door den paus bewerkt, had geen gevolg en Karel sloot daarna een bestand met den sultan. In 1539 deed hij eene reize naar de Nederlanden en dempte eene geweldige beroerte te Gent, over de belastingen ontstaan. Deze gebeurtenis staat met bloedige letteren in 's lands historiebladen opgeteekend, en zeker is er nog geen tweede voorbeeld aan te wijzen, van het straffen van onderdanen, die tegen hunnen vorst in verzet waren gekomen.
Karel vertoefde vervolgens nog eenigen tijd hier te lande, en ging voort zijne plakkaten tegen de ketters uit te vaardigen, maar ook om de steden met nieuwe voorregten te begiftigen en de oude te bekrachtigen. Tegen den raad van zijnen ouden admiraal Doria ondernam hij in 1541 eenen krijgstogt tegen Algiers, die hem wel nieuwe lauweren opleverde, maar waardoor hij aan krijgsvolk en bagaadje zeer veel schade leed, daar zijne troepen voor een groot deel door ziekte omkwamen en zijne vloot bovendien door een geduchten storm verstrooid geraakte.
De vrede met Frankrijk in 1538 gesloten kon niet beletten dat de Fransche koning andermaal ongenoegen tegen Karel opvatte, omdat deze geweigerd had hem het hertogdom Milaan voor zijnen zoon, den hertog van Orleans, op te dragen, niettegenstaande hij zulks vroeger beloofd had. De verwijdering
| |
| |
tusschen de beide vorsten werd nog grooter, toen Karel tegen zijne belofte, het hertogdom aan zijn zoon Filips opdroeg. De oorlog brak in 1542 uit, aanvankelijk ten voordeele van Frankrijk, doch vervolgens in dat van Karel, hetgeen evenwel niet belette dat de Fransche vorst in 1543 den strijd op nieuw begon en in 1544 voortzette. Het krijgsgeluk was ook nu weder op Karel's zijde; nogtans haakte hij er even zoo hard als zijn vijand naar om vrede te sluiten, die dan ook op den 16den September van genoemd jaar te Crespi tot stand kwam. Karel werd te dezer tijd zoodanig door de jicht gekweld, dat hij bijna niet in staat was voor het verdrag zijn hand te teekenen. Toen de Fransche gemagtigden zich daartoe bij hem aanmeldden, voegde hij hun toe: ‘de Koning, uw meester behoeft niet te vreezen, dat dit verdrag door mij zal verbroken worden; dewijl de hand, die naauwelijks eene pen kan vasthouden, althans buiten staat is eene lans te zwaaijen.
Als nu met Frankrijk in vrede, ligtte Karel het masker af, waardoor hij tot nu toe de Duitsche vorsten aan zich verbonden had. Naauwelijks eenigzints van zijne pijnlijke kwaal hersteld, besloot hij meer opentlijk te handelen en den Protestanten de oorlog aan te doen. Op den rijksdag te Regensburg in 1546 gehouden, werd hij door de Roomsche leden aangespoord om de magt hem door de Voorzienigheid geschonken tot handhaving van het Katholijke geloof aan te wenden. En nu was Karel's besluit om de Protestanten uit te roeijen onherroepelijk genomen, en kondigde hij den rijksban af tegen den landgraaf van Hessen en den keurvorst van Saksen, als hoofden van het Protestantsche bondgenootschap. Weldra begonnen nu de vijandelijkheden, doch tot een hoofdtreffen kwam het niet, en spoedig ging door gebrek aan eenheid het bondgenootschap niteen, en waren er vele leden van hetzelve die zich op nieuw aan Karel verbonden en hem vergiffenis vroegen.
De dood van den koning van Frankrijk, in 1547 voorgevallen, verlostte Karel van eenen ouden beproefden vijand; en alzoo geene vrees hebbende van dien kant, besloot hij in dat jaar de wapenen tegen den keurvorst van Saksen te keeren. Na een vermaarden togt over de rivier de Elve, waaraan Karel even als de geringste soldaat, deel nam, geraakte zijn leger met de Saksers in strijd, en had hij het geluk niet alleen dezen te overwinnen, maar zelfs den keurvorst gevangen te nemen.
In 1548 kwam Karel wederom hier te lande, met het voornaamste doel om zijn zoon Filips, als toekomstig heer te doen huldigen. De plakkaten werden vernieuwd en het kettervervolgen nam een aanvang. Ook in Duitschland, waar vrijheid van godsdienst was toegestaan, werden den leeraars bolemmevende voorschriften gegeven. Intusschen had de van
| |
| |
het protestantisme afvallige keurvorst Maurits van Saksen reeds lang van plannen zwanger gegaan, om zijn misdrijf goed te maken. Na Karel geruimen tijd om den tuin geleid te hebben, stelde hij zich aan het hoofd eener talrijke legermagt, en verklaarde openlijk de wapenen voor het protestantisme te hebben opgevat. Dit viel den keizer onverwacht op het lijf en noodzaakte hem tot gematigdheid. Door tusschenkomst van den Roomschen koning Ferdinand werd er eene bijeenkomst bepaald, doch de eischen van den keurvorst konden niet worden ingewilligd. Men kwam echter overeen om op den 26sten Mei 1552 de onderhandelingen te Passau te hervatten. Maurits, de tusschentijd nuttig willende besteden, rukte naar Inspruck, waar Karel verblijf hield, op, en zou waarschijnlijk zich van den keizer hebben meester gemaakt, indien deze zich niet door eene overhaaste vlugt gered had.
De vredehandel werd op den bestemden dag ter bestemder plaatse hervat, en op den 2den Augustus van genoemd jaar wend aldaar de Passausche vrede gesloten, volgens welke den Protestanten in Duitschland vrijheid van godsdienst en geweten vergund werd.
Op nieuw brak vervolgens de oorlog met Frankrijk uit. Karel belegerde in 1553 de stad Metz, doch hij moest het beleg met schande en verlies opbreken. Toen hij, op het smeken zijner officieren, daartoe bevel gaf, kon hij de aanmerking niet achterwege houden dat ‘de fortuin als de vrouwen is; zij schenkt hare gunsten aan de jeugd, en heeft weinig voor de grijze haren over’. Het geluk scheen hem nu ook den rug te keeren, en de laatste nederlaag die hij leed was in 1554, toen de keizerschen hij Renti te kort schoten en het onderspit delfden, ofschoon ook het Fransche leger aanmerkelijke verliezen leed.
De laatste teleurstellingen, gevoegd bij het meer en meer toenemen van 's keizers kwaal, deden hem verlangen naar rust, en bragten hem er toe om afstand te doen van zijne uitgebreide heerschappij, en in stille afzondering zijne dagen in Spanje te eindigen. Tot dat einde ontbood hij zijn zoon Filips uit Engeland, waar deze zich een jaar had opgehouden. Den 25sten October 1555 was voor de plegtigheid bepaald, en de groote zaal van het paleis te Brussel daartoe bestemd. In tegenwoordigheid van de landvoogdes der Nederlanden, van een tal van vorsten en vorstinnen, rijks grooten, ridders van het Gulden Vlies en afgevaardigden uit de staten van al de Nederlanden, behalve Overrijssel, werden door Filibert de Bruxelles, lid van den Raad van State en van den Geheimen raad, de redenen bekend gemaakt, die den keizer tot den afstand zijner staten gedrongen hadden. Daarna rees deze zelf op, en, steunende op den schouder van prins Willem van Oranje, las hij uit een zakboekje, in de Fransche taal,
| |
| |
eene aanspraak voor, waarin hij met waardigheid verslag gaf van hetgeen door hem was verrigt, hoe de bescherming der godsdienst zijn streven geweest was, en hoe groote liefde hij voor zijne volkeren gekoesterd had. Nadat de staten bij monde van Jakob Maes, pensionaris van Antwerpen, hun leedwezen betuigd hadden over het verlies van eenen vorst, die de Nederlanden steeds bijzondere bewijzen van achting gegeven en daarom de landzaten zeer aan zich verknocht had, naderde Filips zijn vader en aanvaardde deze het gebied over de Nederlanden, den kardinaal Granvelle uitnoodigende om zijne gevoelens kenbaar te maken. Hierop sprak de landvoogdes om de afstand des keizers te billijken en tot lof van Filips uit te wijden. Eindelijk bedankte genoemde Jakob Maes haar, in naam der staten, voor haar uitmuntend bestuur, en hiermede nam de plegtigheid een einde. Kort na de overgave der Nederlanden stond Karel ook de kroon van Spanje, met de landen die daartoe behoorden, aan Filips af, slechts een jaarlijksch inkomen van honderd duizend kroonen, of volgens anderen van tweemaal honderd duizend dukaten, voor zich behoudende. Hij wilde ook zijn zoon het bewind van het keizerrijk opdragen, maar toen hem dit niet gelukte, werd de prins van Oranje naar Frankfort gezonden, om aan koning Ferdinand de rijkskroon en scepter over te brengen.
Nu haakte Karel naar Spanje, en met de eerste gelegenbeid wendde de vloot, die hem derwaarts zou overbrengen, de steven. Binnen weinige dagen landde hij voorspoedig te Laredo in Biscaye, waar Karel aan wal stapte, op den grond viel, de aarde kustte en zeide: ‘Naakt kwam ik uit den schoot mijner moeder, en naakt keer ik nu tot u terug, gij algemeene moeder der menschen.’ Van hier trok hij naar Burgos, waar men zegt dat hij reeds berouw had over zijn afstand, omdat de Spaansche grooten hem niet genoeg eer bewezen, en hij naar de gelden moest wachten om in zijne behoeften te voorzien.
Eindelijk te Valladolid gekomen, beval hij dat zijne reisgenooten hem verlaten zouden en begaf hij zich naar het klooster van St. Justus nabij Piacenza in Estramadura, waar hij eene kleine woning betrok, welke men er naar zijne verordening voor hem had ingerigt. Hier leefde de weleer magtige vorst, wiens naam en wapenen gedurende een halve eeuw, Europa met schrik hadden vervuld, zich met paardrijden, wandelen, het kweeken van boomen en planten, het lezen van stichtelijke boeken, en met devote oefeningen bezig houdende, maar ook nog geheel vervuld van hetgeen er op het wereldtooneel voorviel. Weldra nam zijne kwaal in hevigheid toe, en eene koorts maakte op den 21sten September 1558 een einde aan zijn roemrijk leven. Het verhaal dat hij, kort
| |
| |
vóór zijn sterven, zijne lijkdienst bij zijn leven heeft laten vieren, is in onze dagen onderzocht en voor onwaar verklaard.
Over Karel's verdiensten als regent, als veldheer en als monarch is veel geschreven, en de beste pennen hebben getracht in eene uitvoerige karakterschets van den grooten man zijner eeuw te voorzien. Wij zullen het, na alles wat daarover gezegd is, niet wagen in verdere beschouwingen daarover te treden. Verwijzende alzoo naar wat door anderen, Robertson, Hooft, Stijl, van Kampen enz. over hem geschreven is, willen wij hier ten besluite overnemen de kernachtige karakterschets, die de heer Arend, in zijn meermalen aangehaald werk, van hem geeft, en die, naar ons oordeel, den grooten man volkomen waardig is.
‘Karel V was ontegenstrijdig de grootste vorst van zijnen tijd. De natuur had hem met uitstekende geestvermogens begiftigd, die zich echter eerst laat ontwikkelden. Bij een helder oordeel, groot verstand en sterk geheugen, paarde hij de gelukkige gave, zoo onontbeerlijk in eenen regent, miskende of sluimerende verdiensten in anderen te ontdekken, aan te kweeken en voor zich dienstbaar te maken. - Grootmoedig, regtvaardig en openhartig, wanneer zijne belangen hem niet tot geveinsdheid, willekeur en trouweloosheid verleidden, weldadig spaarzaam, vriendelijk, toegankelijk voor elk, gemeenzaam zelfs, zonder echter zijn verheven stand ooit uit het oog te verliezen, boeide hij de harten; terwijl de vlugheid, met welke hij zich in het Fransch, Spaansch, Italiaansch, Hoog- en Nederduitsch uitdrukte, hem te gemakkelijker de genegenheid der verschillende volken verschafte, welke aan zijnen scepter onderworpen waren, en naar wier zeden hij zich met bewonderenswaardige bekwaamheid voegde. “Zoo veel talen een man kent,” plagt hij te zeggen, “zooveel malen is hij een mensch.” De schranderheid, het geduld, de omzigtigheid, de buigzaamheid en bedaardheid van geest, het bedachtzaam wikken en wegen van alles, en de zelfbeheersching van den staatsman, vereenigde hij met de standvastigheid, het beleid, de voorzigtigheid en den onverschrokken moed van den veldheer. Geen vorst overtrof hem in onverpoosde werkzaamheid, in rusteloos streven naar het voorgestelde doel, bij hem het stichten eener wereldheerschappij. Hij was overal, waar zijne tegenwoordigheid gevorderd werd; nu in Rome, om bij de kardinalen, zich over de onverzoenlijkheid van Frans I te beklagen, en dan weder in Parijs, om de gunst van 's konings minnares d' Estampes te verwerven, nu in Duitschland de rijksdagen leidende, om de godsdienstgeschillen bij te leggen, dan in de Nederlanden, de staten-vergaderingen bijwonende, om
de beden door te drijven, of in Spanje, om de Cortes naar zijnen wil te laten stemmen. Italie, Frankrijk, de Nederlanden, Duitschland, Hon- | |
| |
garije, de kusten van Afrika zelfs, waren getuigen van zijne oorlogsdaden, de Middellandsche zee en de Oceaan van zijne veelvuldige scheepstogten. Als heerscher moeten ongetwijfeld zeldzame begaafdheden den man gekenmerkt hebben, die in eenen hoogst woeligen tijd van overgang tot nieuwe godsdienstige en staatkundige begrippen, in zijne erflanden, hoe onmetelijk ook en van elkander gescheiden, geweldige botsingen voorkwam, rust en vrede handhaafde, en de volkswelvaart bovenal in de Nederlanden, onder zijne magtige bescherming, tot eene vroeger ongekende hoogte opvoerde. Doch niet alleen als regent en krijgsman, ook als vriend en bevorderaar der letteren, onderscheidde zich Karel V. Openlijk erkende hij menigmalen de voordeelen, welke de omgang met kundige mannen hem verschafte. “De groote Heeren vleijen mij,” was zijn gewoon gezegde,’ de Geleerden onderrigten mij, en de Kooplieden verrijken mij.’ Hij was met de taal der geleerden vertrouwd, men beweert zelfs, dat hij een roman, de Kloeke Ridder getiteld, geschreven, of in het Spaansch overgezet heeft. Het nageslacht zou gewis hem den eervollen naam van ‘Vader zijner volken’ niet betwisten, indien onbegrensde heerschzucht, en overdrevene gehechtheid aan de Roomsche Kerk, deels uit overtuiging, deels uit staatkunde, hem niet tot veler geesel gemaakt hadden. Indien hij aan het Nondum ('t is nog niet bereikt) de zinspreuk zijner jeugd, en aan het Plus Ultra (Verder!) de spreuk van zijnen rijperen leeftijd, niet eigen rust en die van Europa had opgeofferd, zou hij, bij het nederleggen van het gezag, welligt niet betuigd hebben, ‘dat zelfs de grootste voorspoed hem nooit eenig waar genot had opgeleverd.’
Karel V was slechts eenmaal gehuwd, en wel, in 1526, met Isabella, dochter van Emanuel, koning van Portugal. Zij stierf den 1sten Mei 1539 in het kraambed van een zoon, Ferdinand genaamd, die kort daarna overleed. Slechts drie hunner kinderen bereikten eenen volwassenen leeftijd. Deze waren Filips, die zijn vader opvolgde onder den naam van Filips II; Maria, gemalin van keizer Maximiliaan II, en Johanna, gehuwd met Johannes, infant van Spanje. Voorts heeft Karel nog twee natuurlijke kinderen nagelaten, Margaretha, hertogin van Parma, landvoogdes der Nederlanden, geteeld bij Margaretha van Geest, en Johan van Oostenrijk, landvoogd der Nederlanden, verwekt bij Barbara Blumberg, die beiden later behandeld zullen worden. De afbeelding van Karel V ziet op zeer verschillende wijzen het licht, en zijn leven is op een groot aantal gedenk- en legpenningen door de stempelkunst vereeuwigd. De munten in de Nederlanden onder zijn bestuur geslagen, zijn in het meermalen aangehaald werk van den hoogleeraar van der Chijs afgebeeld.
| |
| |
Zie, behalve de binnen- en buitenlandsche geschiedschrijvers, W. Robertson, Hist. of Charles V. Lond. 1769, 4o. 3 vol., herhaalde malen in het Fransch vertaald; Hoogstraten, Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Levensbeschrijv. van vermaarde Mann. en Vrouw. D. VII. bl. 1-119; Biograph. universelle, T. IV. p. 271-275; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 236-249; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. IV. bl. 1-48; Mignet, Charles-Quint, son abdication, sa rétraite, son séjour et sa mort au monastère hieronymite de Yuste. in het Journal des Savants 1852-1854; Muller, Cat. van Portrett. bl. 2; Lothrop Motley, de Opkomst der Ned. Republiek door Bakhuizen van den Brink, D. I. bl. 34-36. |
|