| |
[Karel I]
KAREL I, hertog van Bourgondië, graaf van Holland, bijgenaamd de Stoute, de zoon van Filips, hertog van Bourgondië, bijgenaamd de Goede, en van diens derde vrouw Isabella van Portugal, werd den 10den November 1433 geboren. Reeds vroeg bespeurde men in hem eene groote neiging tot oorlog voeren, die zijn vader te vergeefs zocht te matigen.
Niet eer dan in 1451 komt de jeugdige vorst, die den titel van graaf van Charolois voerde, in de geschiedboeken voor. In dat jaar toch werd hij door zijn vader tot ‘stadhouder generaal zijner landen van herwaarts over’ aangesteld en naar Zeeland gezonden, waar hij gezag uitoefende en ten be- | |
| |
hoeve des hertogs eene bede hief. Hij nam vervolgens deel aan zijns vaders togt tegen de oproerige Gentenaars. Filips had getracht hem, onder het voorwendsel dat men nog geene wapenrusting voor hem gereed had, te Brussel op te houden, doch hij verklaarde ‘liever in zijn wambuis ten strijde te willen trekken, dan zijnen vader de weerspannige Gentenaars niet helpen bedwingen.’ Hij woonde de gevaarlijkste gevechten bij en keerde, na het eindigen van den krijg, met roem overladen, in Zeeland weder. Gestreng handhaafde hij te Zierikzee regt en geregtigheid, tuchtigde de geweldenarijen der heeren van Haemstede en hield alles in rust.
Dit verrigt hebbende trok hij wederom naar Vlaanderen, om in 1454 zich in het huwelijk te begeven met Isabella van Bourbon, zijnde Katharina, dochter van koning Karel VII van Frankrijk, met wie hij in 1439 reeds als kind verbonden was, op den 28sten Julij 1446 overleden.
Heerschzuchtig, woelziek en onbuigzaam van aard, bekleed met de opperlandvoogdij over Holland en Zeeland, had Karel in die gewesten niet alleen de aanzienlijkste leenen aan zich getrokken, maar ook door middel van indijkingen nieuwe heerlijkheden en uitgebreide bezittingen verworven, waardoor zijn aanzien en zijn gezag zeer vermeerderd was. Was deze magtsvermeerdering aan zijn vader niet aangenaam, hem hinderden verscheidene zaken in zijns vaders regering. Bovenal verwekte het zijn misnoegen, dat de oude vorst te veel het oor leende aan de raadgevingen van Jan van Croy, een zijner voornaamste staatsdienaren. Een en ander zette tusschen vader en zoon kwaad bloed; de verwijdering nam meer en meer toe en klom eerlang tot zulk eene hoogte, dat Filips last gaf om zijn zoon in hechtenis te nemen. Deze, bij tijds gewaarschuwd, ontkwam het hem dreigende gevaar door de vlugt, begaf zich naar Holland en oefende aldaar veel gezag uit, want in 1462 veranderde hij te Dordrecht buiten tijds de regering en bragt te 's Gravenhage het geregtshof op een anderen voet.
Omstreeks dezen tijd geraakte Karel in twist met Lodewijk XI koning van Frankrijk, en smeedde hij met de vijanden van laatstgenoemde aanslagen tot diens verderf. Meer en meer wakkerde de haat tusschen beide vorsten aan, vooral toen Karel, die zich toen met zijne gemalin te Gorinchem bevond, in laatstgenoemd jaar eene zamenzwering tegen zijn persoon ontdekt had, die op last zijns vaders, doch op aanstoken van Frankrijk, ondernomen zou worden. Na de mislukking er van gaf hertog Filips bevel, om zijn zoon en eenige van diens aanhangers gevangen te nemen; maar Karel, steeds van gewapenden vergezeld, wist dit bevel te verijdelen, en liet twee personen onthoofden, die getracht hadden hem door vergif te doen omkomen.
| |
| |
De pogingen door Karel aangewend, om zich met zijn vader te verzoenen, werden, in 1464, met eenen gewenschten uitslag bekroond. Kort daarop ondernam de Koning van Frankrijk andermaal een aanslag, om Karel, dien hij als zijn ergsten vijand vreesde, te doen opligten en gevankelijk naar Frankrijk te voeren. Deze onderneming, en alzoo ook die om den ouden hertog weg te voeren, waarvan het gerucht ging, mislukte, en ofschoon de Fransche vorst pogingen aanwendde om zich te verontschuldigen, en zelfs een gezantschap naar Filips afzond om zich van de hem aangetijgde misdaad te vrijwaren, niets mogt hem baten. De teerling was geworpen, en met de boodschap die Karel den Franschen gezanten aan hunnen vorst medegaf: ‘Beveel mij nederig aan in des konings gunst. Zeg hem, dat hij mij door zijnen kanselier goed het hoofd heeft gewasschen, maar voeg er bij dat het hem berouwen zal eer een jaar verloopen is’ was het lot van de volgende tijden beslist.
Karel hield woord. Reeds vóór het overlijden van zijnen vader met alle magt bekleed, rukte hij nog in datzelfde jaar (1465) met een aanzienlijk leger naar Frankrijk, en op den 16den Julij had te Montlheri een bloedig treffen plaats, waarbij Karel het veld behield, en dat door het sluiten van den vrede op den 5den October gevolgd werd. De Luikenaars, die zich met koning Lodewijk tegen Karel verbonden hadden, ondervonden daarna des graven wraak op eene gevoelige wijze.
Na alzoo zijn vijand getuchtigd te hebben, was hij er op bedacht zijne magt te versterken door een verbond van wederzijdsche bescherming met Engeland. Zulks kwam den 23sten October 1466 tot stand, en de vriendschapsband, toen door Karel met Eduard IV, koning van Engeland, gesloten, werd ongeveer twee jaren later nog sterker aangehaald, toen Karel, wiens gemalin Isabella van Bourbon in 1465 overleden was, met Margaretha van York, 's konings zuster, in het huwelijk trad.
Inmiddels was hertog Filips in 1467 overleden en Karel daarop in Vlaanderen en Brabant als heer gehuldigd. De vernieuwde aanval der Luikenaars, die hij andermaal in een zwaren veldslag bij St. Truijen overwon, en zijn huwelijk waren oorzaak dat hij eerst in 1468 in Holland en Zeeland gehuldigd werd. Na afloop daarvan keerde Karel naar Brussel terug, en zag zich weldra op nieuw in oorlog met de Luikenaars gewikkeld, die andermaal in opstand gekomen waren, daartoe door den Franschen monarch opgezet. Vreesselijk was des hertogs wraak, die slechts door het vernielen van de stad Luik en omliggende streken kon bekoeld worden. Van daar teruggekeerd, wijdde Karel zijne zorgen aan zijne onderdanen en hield op verschillende plaatsen van zijn land de grafelijke vierschaar, tevens onderzoek doende naar de regtsoefening in zijne staten. Zonder onderscheid van stand of rang
| |
| |
beslistte hij, en vele grooten vonden in hem een gestreng regter, vele armen en geringen vaak een liefderijk helper. Zoo groot was 's vorsten regtvaardigheid, dat daarvan allerlei verhalen tot ons gekomen zijn, sommige waarvan de waarheid echter door velen in twijfel getrokken worden.
De naauwelijks geschorste krijg met Frankrijk, brak weldra met vernieuwde woede uit. Terwijl de Hollandsche vloot de Fransche noodzaakte naar eigene havens te wijken, was Karel, omstreeks 1472, met een magtig leger op nieuw in Frankrijk gedrongen, zwerende alles te vuur en te zwaard te zullen verwoesten. De stad Nesle werd door zijne soldaten uitgemoord, en Karel verheugde zich in het gezigt van de talrijke slagtoffers daar gevallen. Roye, Beauvais en andere plaatsen in het rijke land van Caux troffen hetzelfde lot. Eindelijk werd een verdrag op den 14den Januarij 1473 gesloten, dat, nog eens verlengd, voor eenigen tijd een einde maakte aan den strijd met Frankrijk.
Zulks was aan Karel niet minder welgevallig dan aan den koning van Frankrijk. Altijd bedacht op vermeerdering van zijnen magt, was hij naar zijne noordelijke staten gekomen, om bezit van Gelre te nemen. Daartoe had aanleiding gegeven de overeenkomst van Karel met hertog Arnoud van Gelre, waarbij laatstgenoemde aan den eersten zijn hertogdom en het graafschap Zutphen verpandde, indien Karel hem met geld tegen zijn zoon en de weerspannige Gelderschen te hulp kwam. Twee maanden na het tot stand komen van deze zaak was hertog Arnoud overleden, ten gevolge waarvan Karel nog voor het einde van 1473 zijne heerschappij met twee Nederlandsche gewesten vermeerderd zag.
Zooveel magtsvermeerdering deed Karel naar een hoogeren titel, en wel dien van koning van Bourgondië streven. Hij had daarover reeds met den Duitschen keizer Fredrik III onderhandeld, die daartoe wel ooren had, doch voor zijn zoon, den aartshertog Maximiliaan, Karel's dochter Maria ten huwelijk eischte. De hooge eischen door Karel gedaan, kon evenwel de keizer niet inwilligen, en op den avond voor den dag tot de kroning bepaald was deze in stilte afgereisd, zonder den hertog vaarwel te zeggen.
Deze, ofschoon woedend over de geledene teleurstelling, moest echter voor alsnog den keizer en de rijksgrooten ontzien, totdat hij zijne uitgebreide staten aaneen gehecht had. Daartoe moest hij zich van al de plaatsen aan den linker Rijnoever tot aan het graafschap Ferette, hetwelk hij van Sigismund, hertog van Oostenrijk, gepand had, meester maken. Over dat graafschap had hij zekeren Pieter Hogenbosch tot landvoogd aangesteld, die, door zijn geweldig beheer, zich de haat der bevolking en ook van den hertog Sigismund en de Zwitsersche bondgenooten, wier
| |
| |
regten hij evenmin eerbiedigde, dermate op den hals haalde, dat hij gevangen, onthalsd en de Bourgondische krijgsmagt het land uitgejaagd werd.
Dit kon Karel niet straffeloos aanzien. Aan het hoofd van een talrijk leger trok hij op en belegerde de stad Nuis, die hij te vergeefs trachtte te bemagtigen. De Zwitsers sloten hierop een verboud met Karel's ouden vijand, den koning van Frankrijk, en weldra verklaarden Karel den oorlog. In een bloedig gevecht bij Hericourt werden de Bourgondiërs geslagen, ofschoon zulks den hertog van Nuis niet aftrekken kon. Nieuwe krijgsbenden rukten aan, waartoe zoowel Holland en Zeeland als Gelre belangrijke sommen moesten opbrengen. In weerwil van het naderen van keizer Frederik III werd de belegering der stad krachtig voortgezet. De koning van Frankrijk wist hierop ook den hertog van Lotharingen in Luxemburg te doen vallen, de Zwitsers tot nieuwe aanval tegen den hertog van Bourgondië op te wekken, en den keizer te bewegen met zijn leger tot ontzet van Nuis op te rukken. Karel was door dit alles niet van zijn plan af te brengen, en bevorderde daarmede zijne eigene ondergang. In weerwil van zijnen trots moest hij toch voor de overmagt bukken, en het oor leenen aan vredesvoorstellen. Maar nog eene laatste poging wilde hij beproeven. Geweldig tastte hij voor Nuis het keizerlijk leger aan, en slechts de nacht kon aan zijne overwinning in den ongelijken strijd een einde maken. De keizer was alzoo wel geneigd om vrede te maken, waardoor dan ook weldra een bestand gesloten werd, waarin de koning van Frankrijk noch de overige zaamverbondenen begrepen waren. De strijd met dezen werd alzoo na Karel's aftogt van Nuis voortgezet, doch weldra werd er tusschen den hertog en den koning van Frankrijk een hestand voor den tijd van negen jaren op den 13den September 1475 gesloten. Karel wendde hierop zijne strijdkrachten tegen den hertog René van Lotharingen, dien hij weldra noodzaakte
naar Frankrijk te vlugten, daar, door de overgave van Nancy, geheel Lotharingen in zijnen magt was. Nu maakte de overwinnende vorst zich gereed om in het begin des volgenden jaars de Zwitsers te tuchtigen, die voortgingen om op Bourgondisch grondgebied hunne verwoestende strooptogten voort te zetten. Alle pogingen door koning Lodewijk van Frankrijk en anderen aangewend, om Karel van dit voornemen af te brengen en tusschen hem en de Zwitsers een verdrag op billijke voorwaarden te sluiten, waren vruchteloos. In het begin van 1476 stelde hij zich te Nancy aan het hoofd van een magtig leger en bevond zich binnen weinige dagen te Besançon. Weldra raakten de beide legers handgemeen, en op den 2den Maart werd Karel in een hevig gevecht nabij Granson ten eenemale geslagen en op de vlugt gejaagd, met verlies van al zijne kost- | |
| |
baarheden. Diep ter nedergeslagen over dit verlies, was hij slechts op wraak bedacht. In allerijl bragt hij een nieuw leger van 25000 man te veld en sloeg het beleg voor Murten of Morat, aan het meer van dien naam, nabij Bern. De Zwitsers, ruim 34000 man sterk, onder het opperbevel van René hertog van Lotharingen, tastten weldra zijne verschansingen aan en Karel werd voor de tweede maal, op den 22sten Junij, geslagen en op de vlugt gejaagd. Ongeveer 10000 zijner strijders waren gesneuveld en meer dan de helft werd na den slag in koelen bloede door de Zwitsers vermoord. Nog eens besloot Karel een nieuw leger op de been te brengen, ofschoon de meeste zijner staten hem daarin weigerden te hulp te komen. Vreesselijk was zijn toestand. Bijna twee maanden bragt hij besluiteloos door, welken tijd door den hertog van Lotharingen benuttigd werd om zijn verloren gebied terug te winnen. Nancy keerde onder deszelfs wettigen bezitter weder en weldra was geheel Lotharingen, dat
de Nederlanden aan Bourgondië verbond, bedreigd. Om dit te beschermen trekt Karel met slechts 6000 man ten strijde en slaat het beleg voor Nancy. René van Lotharingen daagt met een leger van omstreeks 20000 man op en biedt den hertog den strijd aan, welke dien, ondanks het belangrijk verschil in magt en niettegenstaande zijne troepen tot op de helft door koude en ongemak verminderd waren, aanneemt. De uitslag was niet twijfelachtig. Niettegenstaande het verrigten van wonderen van dapperheid werd Karel's leger op den 5den Januarij 1477 geheel verslagen, en hij zelf sneuvelde daarbij. Twee dagen later werd zijn lijk gevonden, met het gelaat in eenen poel vast gevroren en naauwelijks kenbaar, daar het hoofd van het oor tot aan den mond gekloofd en het ligchaam op twee plaatsen met eene lans doorboord was.
Dus was het einde van den magtigsten vorst uit het Bourgondische huis. Met hem verdween deszelfs luister, die gedurende honderd twintig jaren gebloeid had. Zijn dood werd met vreugde in de Nederlanden vernomen, omdat men onder het bestuur van zijne eenige dochter, Maria van Bourgondie, die wij later zullen behandelen, betere en minder drukkende tijden meende te gemoet te zien. Men rigtte hem ter eere in de Lieve-Vrouwen-kerk te Brugge een praalgraf op, maar geen burger woonde de lijkdienst van den overledenen vorst bij, en geen traan werd er over zijn treurig lot door iemand gestort.
Zoo ooit een vorst den naam van de stoute verdiende dan was het Karel van Bourgondie. Aan een sterk en gezond ligchaam, waarvan zijne afbeeldingen getuigen kunnen, paarde hij een onverschrokken gemoed en een vasten wil. Jammer maar, dat die niet getemperd werden door oordeel en verstand, waardoor hij tot trotschheid en roekeloosheid gebragt
| |
| |
werd, ten koste van het goed en bloed zijner onderdanen, en waardoor hij ten laatste zijn eigen val bewerkte. Hij was ondanks dat niet van goede eigenschappen ontbloot. Zijne regtvaardigheid wordt geroemd. Hij was een voorstander van letteren en kunsten, en ofschoon zelf eenvoudig in kleeding en matig in het gebruik van spijs en drank, beminde hij in zijne hofhouding uiterlijke pracht en praalvertooning, waardoor hij zelf wel een gevaarlijk voorbeeld aan anderen gaf, maar waardoor toch ook weder belangrijke sommen in de handen zijner onderdanen terug gevoerd werden. Dit neemt echter niet weg dat hij onder die vorsten behoort, die bij hun leven de stem der vervloeking, door ontzag en vrees, deden zwijgen; eene stem welke zich na hunnen dood des te sterker hooren deed.
Zijn portret gaat meermalen in plaat uit, onder anderen onder de Graven van Holland enz. door C. Visscher, fol.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. het register bl. 153, 154; van Wijn, Aanm. en Bijv. het register bl. 80; Kok, Vaderl. Boordenb. D. XXI bl. 277-281; Hoogstraten, Woordenb. in voco, Balen, Beschrijv. van Dordr. bl. 779-784; Chalmot, Biogr. Woordenb D. IV. bl. 106-115; van Hemert, Levensbeschrijv. der Grav. van Holl. bl. 339-356; (Loosjes) Karakterk. D. II. bl 130-158; Scheltema, Staatk. Nederl; Dezelfde, Geschieden Letterk. Mengelw. D. II. St. II. bl. 1-34; van Kampen, Karakterk D. I. bl. 199-211; Levensb. van Nad. Mann. en Vrouw. D. V. bl. 167-193; Collot d'Escury, Holl. Roem, het regist, op Karel; Arend, Algem. Geschied. des l'aderl. D. II St. III. bl. 24-61; Nijhoff, Gedenkw. uit de Geschied. van Gelderl. D. V. bl. I-XXX; Oorkonden bl. 1-73; Janssen, de Kerkherv. te Brugge, D. I. bl. 226. |
|