vs. 14. De tweede van de Reekening der Tijden, Daniel XII vs. 5 en 12. De derde van het getal des Beestes, Openb. XIII vs. 18. Zutph. 1749. 4o. 1ste deel; herdrukt aldaar 1750. 3o.
Dit werk, waarin Jungius den ondergang van de Roomsche kerk omstreeks 1808 voorspelde, gaf aanleiding tot het verschijnen van een aantal geschriften voor en tegen hetzelve. Gerrit van der Kaay, Pieter Jansze, Adrianus Hardy en eenige ongenoemden mengden zich met verscheidene geschriften in den strijd. Inmiddels had Jungius het tweede deel van zijn werk doen drukken en het vóór de uitgave aan de theologische fakulteit te Harderwijk gezonden, met verzoek hetzelve te lezen en goed te keuren. Deze vond echter in het werk zoo vele paradoxe gevoelens, dat zij niet slechts aarzelde, om aan 's mans verzoek te voldoen, maar zelfs de regering van Zutphen in bedenking gaf, of het der Hervormde gemeente van hare stad niet wel nuttig zoude zijn, dat alle de gedrukte exemplaren werden opgehaald en uit de wereld geholpen? Dit is ook zoo veel mogelijk geschied. Het gedrukte exemplaar, door Jungius aan de theologische fakulteit te Harderwijk toegezonden, is vervolgens door dezelve in den vollen academischen senaat verzegeld geworden, om onder de archieven van hetzelve bewaard te worden.
Jungius ondervond intusschen al de onaangenaamheden van zijnen arbeid. Men hield hem, te regt of ten onregte, voor krankzinnig, en hij zou voorzeker in zijne dienst geschorst zijn geworden, indien hij zelf zijn ontslag niet verzocht had. Dit werd hem in Junij 1753 geschonken, waarop de ongelukkige geleerde zich met den woon naar Duitschland begaf. Hij keerde later in Nederland terug en overleed den 20sten November 1775 te Schellingwoude.
Dat Jungius ook de Latijnsche dichtkunst beoefende bleek ons uit zijne Elegía in Augustus Natales Serenissimi ac Celsissimi Belgarum Principis Gulielmi Quinti, Gulielmi Caroli Henrici Frisonis et Annae filii, etc. Zutph. 1748. 4o.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1740. b. bl. 560, 1742, a. bl. 720, 1744. a. bl. 342, 345, 473, 597, 1748. a. bl. 68, 1753. a. bl. 675, 676, 1776. a bl. 89; Vrolikhert, Vliss. Kerkhemcl, bl. 241; de Jongh, Naaml. der Pred. van Gelderl. bl. 339; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV. bl. 81, 82, St. V. bl. 80; Ypey, Kerk. Geschied. van de 18de eeuw, D. X. bl. 294-296.