[Joan Casimir]
JOAN CASIMIR, paltsgraaf aan den Rijn, was de zoon van den keurvorst Frederik III en van Maria, dochter van den markgraaf Johannes Casimir van Anspach, en werd in het jaar 1543 geboren. In de Hervormde godsdienst opgevoed, bragt hij zijne jeugd in Frankrijk door, en ondersteunde later de Hugenooten aldaar met troepen, aan welks hoofd hij zich gesteld had. Nadat de vrede tusschen dezen en koning Karel IX in 1568 gesloten was, had hij Frankrijk verlaten, en bood nu, te Duisburg zijnde, zijne troepen den prins van Oranje aan. Deze moest echter die hulp, wegens gebrek aan geld, van de hand wijzen. Hij onttrok zijne hulp aan de goede zaak echter niet; want toen in 1578 de hertog van Alva eene belangrijke hoeveelheid buskruid uit Duitschland ontboden had, werd dit transport door hem en zijn broeder Christoffel op de heide bij Spiers opgeligt en verbrand. Hij trachtte zich deswege in een schrijven aan den Duitschen keizer te verontschuldigen. In 1575 raadde de prins van Oranje de Staten aan om Joan Casimir te bewegen hem krijgsvolk toe te schikken, en daarvoor honderd twintig duizend gulden voor de wervingskosten te storten. De paltsgraaf had dit aangenomen, maar de Staten hadden toen nog weinig lust om vreemden in te roepen. In 1577 schreven de Staten echter om hulp aan hem, en maakten hem deelgenoot van hunne geschillen met don Jan van Oostenrijk. Joan Casimir antwoordde hierop allerminzaamst, en raadde aan dat men den prins van Oranje aan het hoofd der regering zou stellen, daar deze in Holland en Zeeland zijne bekwaamheid tot het vervullen van zulk een post voldingend bewezen had. Hij zat echter niet stil, en toonde zich daadwerkelijk tot helpen geneigd. In 1578 kwam hij met een leger in de Nederlanden, en legerde zich in het graafschap Zutfen, nadat hij een zeer wijdloopig
geschrift of manifest door den druk had bekend gemaskt, waarin hij de redenen uiteenzette, welke hem bewogen de Nederlanden bij te staan. Men twijfelde echter aan de waarheid zijner beweringen, en vreesde dat eigenbelang hier in het spel kwam. De prins van Oranje vreesde bovendien dat de tegenwoordigheid van dien vorst in de Nederlanden nieuwe aanleiding zou geven tot oneenigheid.
Inmiddels had hij, na het ontvangen der langgewenschte soldij, zich in Augustus van genoemd jaar met het leger onder den graaf van Bossu vereenigd, welke zijne versterkte legerplaats bij Mechelen bezet hield. Laatstgenoemde werd echter als opperbevelhebber van de troepen gesteld, en dit was aan Joan Casimir evenmin aangenaam, als der Staten handeling met Anjou. Dit, gevoegd bij het gebrek aan gelden