scheidene trafijken, die door het Bataafsch genootschap te Rotterdam was uitgeschreven. Zijne verhandeling werd met goud bekroond en in het 2de deel der werken van genoemd genootschap opgenomen.
Bijzonder legde zich Jelgerhuis ook op de wis- en doorzigtkunde toe, en was daarin zeer ervaren. Toen C. Philips zijn werk getiteld: Uitvoerig onderwijs in de Perspectiva (Amst. 1765) had uitgegeven, gaf hij daartegen een stukje uit, getiteld: Aanmerkingen op de Perspectiva van Caspar Philips Jz. (Leeuw. 1769. 4o.). Groote genegenheid had Jelgerhuis ook voor de graveer- en etskunst. In 1765 etste hij reeds twaalf onderscheiden Wintertooneelen, voor den tweeden druk (in de Honigbije) van Alvaarsma's dichtstuk, de Winter getiteld. Er bestaan verscheidene portretten door hem gegraveerd. Hij schilderde ook met olieverw, en er zijn stukken van hem voorhanden, die niet onverdienstelijk zijn. Ongemeen natuurlijk kon hij onderscheidene voorwerpen, als violen en andere muzijkinstrumenten, schilderen, zoodat zij uitgesneden en aan den wand gehangen zijnde, op eene zeer bedriegelijke wijze de wezenlijkheid voorstelden. Zag hij soms in eene herberg, alwaar hij, reizende, zijn verblijf hield, eenen ledigen spijker in den witten muur, dan teekende hij met craijon dikwijls een sleutel of eenig ander voorwerp, dat men dikwijls noodig had, daaraan, en lachtte, wanneer men, door zijne kunst misleid, hetzelve er van wilde afnemen.
Jelgerhuis was een man van veel talent en bezat vele kundigheden en groote belezenheid. Bij voorkeur las hij in wijsgeerige werken, en wanneer hem daartoe de tijd ontbrak, dan wist hij dien te vinden, door, zelfs in den winter, eenige uren vroeger dan anderen op te staan. In het laatst van zijn leven een bril behoevende, vond hij een dubbelde bril uit, door welks bovenglazen hij het model zag en door de ondersten zijn werk wanneer hij portretteerde. Zijne afbeelding, hem vertoonende met dien bril, schilderde en graveerde hij zelf. De dichter A. Jeltema maakte daarop het volgende bijschrift:
Hier ziet gij 't beeld, maar geenszins 't spits vernuft
Van Jelgerhuis, die onvermoeid, bij trappen,
Beklimt een reeks van nutte wetenschappen,
En nimmer wordt door zwarigheên verbluft;
Die 't ijvervuur zoo vaak in anderen verdooven,
Maar streeft die langs den weg van taai geduld te boven.
Jelgerhuis muntte uit door een braaf leven. De namen zijner beide vrouwen zijn ons niet bekend. Zijn zoon volgt.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1806, D. I. bl. 355-359; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vaderl.