hem, zoo hij lust had om te blijven dienen, eene aanzienlijke rangverhooging aan, doeh hier voor bedankte Janssen en gaf den wensch te kennen om, nu het beleg geëindigd was, weder huiswaarts te keeren. De prins stond hem zijn verzoek toe, gaf hem zijn afscheid in een allerloffelijkst getuigschrift, benevens eene beurs met 500 dukaten en eenen kleinen zilveren toren, die nog heden, met andere stukken, op het stadhuis te Vlissingen bewaard wordt. Janssen vertrok weder derwaarts, en liet voor zich in de St. Jacobsstraat een huisje bouwen, in welks gevel hij eene steenen afbeelding liet houwen van dien zilveren toren, met een bijschrift, benevens vier vergulde letters, wederzijds van den toren geplaatst, dus luidende:
Die heb ick hier doe stelle,
De beteekenis dezer vier letters is niet bekend. Tijdens de Fransche overheersching was de spekslager Eintwachter bewoner van het huis, en liet bij de komst der Franschen te Vlissingen, den steen, waarop de toren en het opschrift gevonden worden, uit den gevel nemen, en na de omwenteling van 1813 weder op zijne vorige plaats stellen, waar hij thans nog gevonden wordt.
Zie Winckelman, Geschiedk. Bericht, in de Verh., uitgegeven door het Zeeuwsche Gen. te Vliss. D. XI. Voorr. bl. xxvi; te Water, Iuhuld. van Willem V. bl. 52, die den naam van den dapperen Janssen ontdekte; van der Aa, Herinneringen uit de Ned. Gesch. D. II. bl. 321-324; Geschiedk. aant. omtr. Frederik Hendrik, enz. bl. 149, 150; de Navorscher, D. III. bl. 164.