[Jan Ernst]
JAN ERNST, graaf van Nassau-Siegen, werd geboren den 21sten October 1582, was de kleinzoon van den voorgaande en oudste zoon van Johan, graaf van Nassau-Siegen, en van diens eerste vrouw, Magdalena, dochter van Samuel, graaf van Waldeck, en weduwe van Philips, graaf van Hanau. Op het voetspoor van zoo velen van zijn geslacht begaf hij zich jong in de dienst der Staten, en gedroeg zich, onder Maurits strijdende, zoo dapper, dat hem het bevel over het regiment Oude Walen of zoogenaamde Nieuwe Geuzen werd opgedragen, en hij als tweede bevelhebber over het leger van den staat in den Gulikschen oorlog werd aangesteld.
Het sluiten van het twaalfjarig bestand, en het bijleggen der twisten over Gulik, benamen hem de gelegenheid zich verder te onderscheiden; weshalve hij besloot het vaderland ook buiten af nuttig te zijn. Welkom was hem alzoo de oorlog die de republiek van Venetië voerde tegen den aartshertog van Oostenrijk. Hij diende zich bij den resident Suriano aan, om, met goedvinden der Staten, aan het hoofd van een regiment de republiek te dienen, en alzoo ook in verwijderde oorden tegen den gemeenschappelijken vijand nuttig te zijn.
Op den 2den Maart 1617 verliet hij, aan het hoofd zijner soldaten, de reede van Texel en kwam, na een voorspoedigen togt, den 4den April voor Venetië, waar hij met blijdschap en onderscheiding ontvangen werd. De doge van Venetië had hem te voren reeds den rang en titel van Generaal der Hollanders of van het Hollandsch Krijgsvolk verleend, en thans werd hem reeds eenen gouden ketting geschonken.
Wat Johan Ernst van Nassau in Venetië verrigtte behoort niet tot onze geschiedenis. Hij kwam met zijne troepen voor Gradisca, eene kleine doch sterke Oostenrijksche stad in het graafschap Görtz, aan de rivier de Lisonzo, die reeds een geruime tijd te vergeefs door de Venetianen was ingesloten. Aanvankelijk was hij in zijne ondernemingen zeer gelukkig; twee vijandelijke schansen werden door de Hollanders genomen; maar toen graaf Jan Ernst besloot zich den schrik des vijands ten nutte te maken, werd hij daarin door den bevelhebber der Venetiaansche krijgsmagt verhinderd. Hij bleef nu met zijne troepen voor Gradisca, en ongetwijfeld ware de stad bezweken, indien niet kort te voren de vrede geteekend was. Hij mogt het sluiten van dezen evenwel niet beleven, want hij werd door den rooden loop aangetast en overleed te Udine, werwaarts hij zich tot zijn herstel begeven had, in de laatste dagen van Augustus des jaars 1617.
Het vaderland verloor in hem een dapper krijgsheld. Hij was ‘een heere met vele loffelijke deugden begaafd, als voorzigtigheid, lankmoedigheid, kloekmoedigheid, wakkerheid, soberheid, in krijgshandel wel ervaren, die niet alleen zijne soldaten wist te commanderen, maar tegen den vijand zelf voorging;