dem en kwam, vergezeld van een aanzienlijken stoet van Engelschen en Nederlanders, met prachtig getooide schepen te Veere in Zeeland aan, waar het door Wolfert van Borssele, heer van Veere, ontvangen werd, die zich weldra geheel van den vorst meester maakte, het bewind, na het vertrek van Jan van Avennes, in handen kreeg en alles naar zijn wil regelde.
Jan I opende zijn kortstondig bestuur met het bedwingen van eenen opstand der West-Friezen, die geweigerd hadden hem voor graaf te erkennen. Zijne overwinning, met weinig verlies van 's graven zijde behaald, was beslissend. De West-Friezen werden geheel onderworpen, en sinds dien tijd zijn de Hollandsche graven nooit weder genoodzaakt geweest de wapenen tegen hen op te vatten.
Intusschen was de graaf, hoewel hij meester heette, volkomen in den magt van Wolfert van Borssele, wiens daden wij vroeger vermeld hebben, en waarnaar wij kortheidshalve verwijzen. Hij was het die den graaf in eenen krijg van Vlaanderen tegen Frankrijk wikkelde; hij was het die tijdens 's graven afwezigheid de Hollandsche wapenen tegen den Utrechtschen bisschop keerde; hij was het die den graaf noodzaakte de wapens op te vatten tegen de Dordtenaren. Maar hiermede was ook de maat vol gemeten. De hardnekkige verdediging van Dordrecht deed den overmoedigen vorstenbeheerscher het besluit nemen zich met den graaf naar Zeeland te begeven en aldaar heirvaart tegen de oproerige inwoners te beschrijven. Het medevoeren van den graaf bewerkte zijnen val. 's Graven gemalin in het holst van den nacht bemerkende dat haar echtgenoot niet tegenwoordig was, maakte het eerst gerucht en weldra had men dezen met van Borssele achterhaald. Het ongelukkig einde van den laatsten is bekend, en graaf Jan, die zich verder om hem niet bekommerde, begaf zich naar 's Gravenhage.
De graaf toonde evenwel niet geleerd te hebben op eigen voeten te staan. Hij behoorde, zegt de heer Arend, onder die vorsten, welke nimmer mondig worden. Jan van Avennes, dien wij weldra nader zullen leeren kennen, maakte daarvan gebruik. Hij kwam in Holland, werd door den graaf, zijnen neef, verwelkomd, en deze stelde zich voor den tijd van vier jaren onder zijne voogdij. Avennes regelde nu de binnenlandsche zaken, en alles scheen een rustigen tijd voor den graaf te voorspellen, toen hij te Haarlem door eene koorts werd aangetast, welke spoedig in roode loop ontaardde en op den 10den November 1299 een einde maakte aan zijn leven. Ofschoon Hollandsch oudste geschiedschrijver, Melis Stoke, Avennes hiervan vrij pleit, rust op dezen maar al te zeer het vermoeden, dat de graaf door zijn toedoen vergeven is.