Later afgevaardigd ter vergadering der Staten-Generaal, had hij insgelijks een aanmerkelijk deel in het algemeen bestuur. Zijne bekwaamheid en wijsheid gaven hem veel invloed. Harlingen vooral bloeide onder zijn bestuur. Hij was ook tot kwartierschout van Kempenland in de Meijerij van 's Hertogenbosch benoemd, en insgelijks tot historieschrijver van Friesland, in welke laatste betrekking hij, voor zoo ver bekend is, geene proeven van zijne geleerdheid gegeven heeft.
Epo Sjuck van Burmania was zijn boezemvriend. Met hem schreef hij de volgende werkjes, zonder hunne namen uitgekomen, die ten doel hadden de verdiensten van het huis van Oranje in het licht te stellen en de verheffing van den prins te bevorderen.
Jagtpraetje ofte discours tusschen een Groeninger, een Dockumer en twee Zeeuwse Heeren, over de verhandeling van de vrijheid in den burgerstaat, Leeuw. 1737. 8o.
Jagt-praetje ofte samenspraak tusschen een Leyenaar, een Groeninger en een Franeker, - over de oude en hedendaegse gesteltheit van de Nederlandsche Republiek, Tweede stuk, Leeuw. 1738. 8o.
Jagt-praetje ofte discours gehouden tusschen een Groeninger, Amsterdammer en Harlinger, over de hedendaagsche levensbeschrijvingen der Princen van Oranjen, Hollandsche Keurdichten, de vryheit in den burgerstaat, enz. Derde stuk, Leeuw. 1738. 8o.
Schuite-praatje ofte samenspraak tusschen drie Heeren, met de schuit reisende van Amsterdam na den Haag, welke aan malkander haar geboorteplaats, sentimenten en liefhebberij ontdekken enz. z. pl. en j. 8o.
Schuite-praatje ofte samenspraak tusschen vier Heeren, met de schuit reisende van Leeuwarden na Groningen, over menschen, saaken en boeken van deese tijt, z. pl. en j. 8o.
Wegens hunnen voortreffelijken inhoud en duurzame waarde zijn ze in 1757 te Harlingen bijeengevoegd herdrukt.
Van Itsma overleed te Harlingen in 1756. Hij was gehuwd met Maria Boef, bij wie hij geene kinderen verwekte. Zijne zinspreuk was: Virtute ac patientia. (Door deugd en geduld).
Zie Scheltema, Staatk. Nederl., door ons voornamelijk gevolgd; dit Woordenb., D. II. bl. 1623; van Leeuwen, Cat. der Prov. Bibl., bl. 254.