Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 799]
| |
studeerde te Leiden en verkreeg aldaar, 24 Junij 1828, den graad van theol. doctor, na het verdedigen eener Dissertatio de Judaeo Christianismo qusque vi et efficacitate, quam exseruit in rem Christianiam seculo primo. Den 4 Mei 1828 werd hij predikant te Muidenberg, in 1830 te Hazerswoude, in 1831 te Gouda en vertrok in 1836 naar Leiden. Hij werd door ongesteldheid verhinderd te Gouda afscheid te nemen en overleed te Leiden, voor zijne bevestiging, den 21 Augustus 1836. Hij behaalde bij het Haagsch Genootschap de gouden medaille op eene voortreffelijke monographie over den Canon van Eusebius (1835). Behalve zijn prijsverhandeling schreef hij: Redevoering over den invloed der vrouwen ter bewaring van het volkskarakter in het algemeen en van dat van onze Natie in het bijzonder, in het Dep. Gouda tot Nut van 't Algemeen 1832 in Mengelw. van den Rec. ook der Rec. 1833 8o.
Zie Sepp, Proeve eener Pragm. Geschied. der Theol., bl. 35, 249; Cat. der Maats. van Ned. Letterk., D. I. bl. 319. |
|