[Mr. Jacob Hessels]
HESSELS (Mr. Jacob), raadsheer te Gend, lid van den Bloedraad in 1566, was een man van aanzien, gehuwd met Jetze Hoytema, weduwe van Frank van den Berg van Delft, koninklijk raadsheer in den raad van Holland en daarna raad te Mechelen. Deze Jetze was eene nicht van Viglius, dochter van zijne zuster Mintze Hessels, die, even als haar oom, tot gematigdheid geneigd, ongaarne zag, dat hij zitting in den raad van beroerte nam, en reeds voor het aangaan van het huwelijk bedongen had dat hij het ambt van procureur-generaal, 't welk hij toen bekleedde, afleggen en zich mede van hatelijke bedieningen onthouden zou. Hij had hier echter, schreef Wagenaar, geen ooren naar. Men wil, dat hij, gewoon in den raad te slapen, wanneer zijne stem gevraagd werd, half ontwaakt, alleen plagt te zeggen: ad patibulum, ad patibulum. Doch Viglius, die dikwijls in zijne brieven van hem gewaagt, beschrijft hem nergens als zoo dom en vadsig. Alva bediende zich van hem in de zaak van den tienden penning, en Viglius achtte hem bekwaam om in den heimelijken raad te zitten. Later werd hij procureur-generaal van den raad van Vlaanderen te Gend. Hessels is in 1577 door de Gentenaars opgehangen. In een geschrift, getiteld: Elogium ac martyrium amplissimi nobilissimique Jacobi Hesselii, Equitis Aurati, wordt verhaald, dat zijn lijk, 9 jaren na zijn dood, 3 Oct. 1785, opgegraven, nog in zijn geheel en ongeschonden gevonden is, dat door het volk voor een groot wonder werd gehouden.
Zie van Meteren, Ned. Hist., B. VIII. f. 143; Bor, Ned. Hist., B. XI. bl. 308 (903); Hooft, Ned. Hist., B. XIV. bl. 606; Viglius ad Hopper. Epist. 38, p. 436, 77 p. 495, 234 p. 815, in Anal. Belg van Hoynck van Papendrecht in het Vita Viglii aldaar. T. I. p. 170-172; Beaufort, Leven van Willem I, D. III. bl. 148, 233, 245; Wagenaar, Vad. Geschied. D. VI. bl. 251, 252, D. VII. bl. 178, 179, 233; Kok, Vad. Woordenb., D. XX. bl. 580.