de Hertoghe zich bevond. Men zond wel van 's Prinsen wege eenige afgevaardigden naar Oranje, tot het doen van onderzoek, doch hij weigerde hun den toegang tot het slot. Wijders maakte hij zich zoo gehaat in zijne landvoogdij door overdadige pracht en wellust, en door het voeden en stijven van buitenlandsche onlusten, dat de landzaten, hun misnoegen niet kunnende verbergen; aan Frederik Hendrik schreven, dat de Hertoghe bij de kroonen van Engeland en Spanje, ja zelfs bij den Pauselijken nuntius en elders bescherming had gezocht, en, 't geen nog verder ging, dat hij met Frankrijk in onderhandeling was over de overgifte van het kasteel van Oranje voor een som van honderdduizend rijksdaalders, met behoud der slotvoogdij voor hem en zijne nakomelingen. In weerwil hiervan onttrok Frederik Hendrik hem zijne gunst niet, maar vermaande hem alleen in zijne brieven tot getrouwheid.
Het zij echter uit achterdocht of uit andere beweegredenen, eindelijk ontbood zijne Hoogheid den landvoogd en bood hem het stadhouderschap over Noordholland aan. Dat trof echter geen doel. De Hertoghe weigerde ronduit dit stadhouderschap, hem van 's prinsen wege gezonden, te ontvangen, begon zeer kwalijk van zijne Hoogheid te spreken en gaf aan eenige inwoners van Oranje, die opentlijk vreugde over de verovering van 's Hertogenbosch bedreven, bevel de stad te ruimen. Toen besloot de prins ernstiger maatregelen te nemen, 't geen echter wegens den listigen aard en het gezag van de Hertoghe met list moest geschieden. Jan de Knuyt, heimelijk in de stad gekomen, onder voorwendsel van volk voor den Italiaanschen oorlog te werven, vervoegde zich bij den gouverneur, en beloofde hem honderdduizend gulden en de slotvoogdijschap voor zijn geheele leven. Doch vermits de Hertoghe aandrong op het erfelijk bezit daarvan in zijn geslacht, en dat, in geval het aan een ander overging, de vestingen moesten geslecht worden, vertrok de Knuyt, onder voorwendsel van nieuwen last te gaan halen, en na tien dagen te zullen wederkeeren. In dien tusschentijd had de Knuyt heimelijk eenige soldaten in de stad weten te brengen. Sommigen, die het met de Hertoghe hielden, gaven hem hiervan wel berigt, doch hij weigerde er geloof aan te geven. Op zekeren tijd, als hij zich ten huize van de la Pise bevond, werd hij door het volk van de Knuyt aangevallen, gewond en in verzekering genomen; maar kon ook toen niet bewogen worden om het kasteel over te geven. Ten laatste, ten gevolge der bekomen wonden, zijn einde voelende naderen, liet hij er zich toe bewegen,