Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 556]
| |
bogen, heer van Breda, Grimbergen, Dietz enz., ridder van het guldenvlies, zoon van graaf Jan van Nassan en Dietz, en Elisabeth, dochter van Hendrik, landgraaf van Hessen, graaf van Catzenellebogen, werd geboren, volgde zijn oom Engelbrecht van Nassau, den 31 Mei 1504, zonder wettige nakomelingen te Brussel gestorven, volgens schikking met zijn broeder Willem, die de Duitsche Staten erfde, in alle zijne Nederlandsche heerlijkheden op. Hij maakte zich onder Philips de Schoone, Maximiliaan en Karel V, als staats- en krijgsman verdienstelijk, werd om zijne schranderheid, voorzigtigheid en beleid hoog geacht en stond steeds in blakende gunst bij zijne meesters. Hij bekleedde het stadhouderschap van Gelderland (1505) en Holland, en toonde veel heldenmoed in de Geldersche oorlogen. Meermalen werd hij als gezant naar vreemde mogendheden gezonden, zoo als in 1507 tot het sluiten van een huwelijksverbond tusschen den jongen Karel en Maria, oudste dochter van Hendrik VII van Engeland; in 1515 naar Frans I, Koning van Frankrijk, om hem over zijne komst tot den troon geluk te wenschen, het verbond van vrede te vernieuwen en een huwelijk te sluiten tusschen Karel en de jongste dochter van den overleden koning Lodewijk VII, dat naderhand evenmin als dat met de Engelsche prinses is voltrokken. Ook zond hem keizer Maximiliaan naar koning Frans, om in diens handen den leeneed wegens de graafschappen van Vlaanderen en Artois af te leggen. Op den derden van Junij 1515 teekende hij mede in de vergadering der staten te Dordrecht de acte van huldiging van Karel, als graaf van Holland. In 1519 zond Karel hem, benevens vele andere heeren in gezantschap naar de keurvorsten van het rijk, toen te Frankfort vergaderd om een keizer te kiezen. Het was vooral aan zijn beleid en ijver toe te schrijven dat zijn meester de keizerlijke kroon bekwam. Willem I ontzag zich niet in zijne Apologie te zeggen, ‘dat hij (Hendrik van Nassau) geweest is degene, die den keyser heeft de keyserlyke kroon op 't hooft geset, hebbende in dier voege dese saek vervolgt (doe de keyzer synde in Spanjen, soowel door syn afwesen, als door zijn jonkheit van jaeren, de gelegentheit niet en hadde, om selve sulks te vervolgen) dat hij de ceurvorsten daer toe bragt, dat sy den voorschreven keyser praefereerden voor den conink van Vrankryk, die ook nae deselve troon was staande.’ Vervolgens gebood graaf Hendrik het leger van den keizer tegen Frankrijk. Hij toog over de Maas, belegerde | |
[pagina 557]
| |
Mouzon en veroverde die stad bij verdrag. Daarna tastte hij de stad Mezieres met groot geweld aan, doch die werd door den ridder Bayart zoo dapper verdedigd, dat hij het beleg moest opbreken en aftrekken. Eindelijk gaf Karel aan den graaf van Nassau en den graaf van Reux het opperbevel over een leger van 20,000 voetknechten en van 6000 tegen Frankrijk. Zij rukten met het leger in Picardie en verwoestten het platte land, veroverden Braye op de Somme en Guise, doch werden voor Peronne met verlies afgewezen. Na het eindigen van den veldtogt is Hendrik van Nassau, den 7 October 1538 te Breda overleden, tot ‘groot leedwezen (meldt de geschiedenis) van den keizer, dewyle hem de voornaemste saeken van de regering der Nederlanden, onder het beheer van de coninginne Maria, waeren toevertrouwt geweest, en hy door syn wysheit en goet beleyd, die landen in rust en eendragt hadde helpen houden.’ Hij huwde 1. Françoise van Savoye, dochter van Jacob van Savoye, graaf van Vaulx en Romond en van Marie van Luxemburg, naderhand hertogin van Vendomois; 2. Claude, eenige dochter van Jan van Châlons, prins van Oranje en van vrouwe Philipote van Luxemburg; 3. Mencia de Mendoza, dochter des hertogs van Calabrië, die hem 't markgraafschap Zenette ten huwelijk aanbragt. De eerste en laatste stierven kinderloos, de tweede schonk hem een zoon, Réné van Châlons, prins van Oranje, welks erfgenaam vervolgens prins Willem I werd. De vader van dezen graaf, Willem van Nassau-Dillenburg, was de broeder van graaf Hendrik van Nassau.
Zie Orlers, Afkomste en de Daden der Graven van Nassauw, bl. 31; La Pise, Hist. des Princes d'Orange, Apologie du Prince d'Orange, p. 13; van Goor, Beschrijv. van Breda, bl. 34; Goudhoeven, Chron., bl 130, 575, 711; Reigersbergh, Chron. van Zeel., bl. 368; van Leeuwen, Bat. Ill., p. 811 en 1378; Beaufort, Leven van Willem I, D. I. bl. 23; Heuterus, Rer. Austr., Lib. II. p. 255, Lib. VIII. p. 184; Thuanus, Hist., Lib. I; Pontanus, Hist. Gelr., Lib. XI. p. 631, 632; Henric. van Erp., Chron., p. 98; Repert. der Plak. van Holl., bl. 4; Groote Chron. Devis., XXXII. Cap. 46; Groot Plakaatb., D. II. bl. 13; Mr. Aert van der Goes, Register. bl. 144, 146; Wagenaar, Vad. Hist., D. IV. bl. 331, 358, 399, 400, 402, 405, 422, D. V. bl. 13, 191; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 452; Kok, Vad. Woordenb., o.h.w.; van Meteren, Ned. Hist., D. III. bl. 474, Stamlijst van het Stadhouderlijk Geslacht van Oranje en Nassau van deszelfs oorsprong tot op onzen tegenwoordigen Koning. |
|