[Hendrik van Helsdingen]
HELSDINGEN (Hendrik van), vroeger raad en schepen, wist met jonkheer Dirk Kanter, weleer burgemeester van Utrecht, in 1610 door oproer verandering in de regering dier stad te bewerken, in schijn van herstelling van stads privilegiën, doch inderdaad om in hunne waardigheden hersteld te worden. Dit gelukte: beide werden tot burgemeesters aangesteld, doch niet lang bleven zij in het bewind. Nog in hetzelfde jaar werden zij door den Raad van State van hun ambt ontslagen. Om dit terug te bekomen, gingen zij met anderen eene zamenzwering aan, om de nieuwe regering den voet te ligten. Doch het ontwerp kwam ter oore der wethouderschap en van Helsdingen en Kanter werden beide met ballingschap en daarenboven de eerste met verbeurdverklaring van de helft en de andere van al zijne goederen gestraft. Zij begaven zich Kanter naar Leeuwarden en Helsdingen naar Amsterdam, waar beide stierven.
Zie van den Sande, Ned. Hist., B. V. bl. 60; van Meteren, Nederl. Hist., B. XXXI. f. 595 vers. 598, B. XXXII. f. 621 vers.; Brandt, Hist. der Ref., D. II. bl. 156; Groot Utr. Plakaatb., D. I. bl. 190, 192, 429, 739; Resol. Holland., 8 Febr.-3 April 1610, bl. 9-12, 4, 5, 7, 8 Maart 1611, bl. 2-5; Sententiën van Kanter en Hilsdingen, gedrukt te Utrecht 1611; Wagenaar, Vad. Hist., D. X. bl. 27-33; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XX. bl. 526-527; Chronyk van het Hïst. Genoots., D. VI; Cat. van Handschriften en eigenh. Brieven, verzameld door Jonkh. G.J. Beeldsnijder van Voshol, bl. 72.