behelsende verscheide heilzame geneesmiddelen, voortreffelijke, bysondere en tot nog toe onbekende geheimenissen ofte arcana, dienende tot genezing van verscheide zware en voor ongeneesbaar gehoudene qualen en ziektens, als podagra en gigt, tering, graveel, waterzugt en veel andere toevallen meer, te vinden in het Medicinaal Cabinet van Nic. Heinsius, Nic. fil. Med. & Phil. Doctor en Practizijn in de Keurvorstelijke residentie-stad Cleve. t' Utregt by Anthony Schouten, 1694, 8o.
Naaukeurige verhandeling van het Podagra, en d' algemeene Gigt, vervattende derselver oorsprong en beginselen in het bloed, als ook den aart en ware eigenschap van deszelfs pijnlijk ferment, beneffens verscheide beweerde recepten, of voorschriften, en de beschrijving van vele deftige Geneesmiddelen en derselver toebereiding in deze Quale, tot troost der gigtigen, en onderwijzing der leergierigen, op d' onwrikbare gronden van goede reden en ervarenheid opgesteld door Nic. Heinsius, Nic. fil. Med. & Phil. Doctor tot Kuilenborg. t' Amsterdam by Jan ten Hoorn, 1698, 8o.
Heinsius verijdelt (schrijft Ralus) in dit werkje het oude spreukje van Naso:
Tollere nodosam nescit medicina Podagram.
Daer is geen middel voor te schrijven
Om 't knobblig voetseer te verdrijven.
In het gedicht van dr. D. Havart voor dit werk hebben de letterzetters den regel:
‘En waar ze zitplaats heeft gekregen.
overgeslagen.
De Kwijnende Venus, Amsterd. 1697. Utrecht, 1700, 8o.
Gemartelde Venus, 8o.
Over de Venusziekte, Rotterdam, H. Kentlinck, 1736, 8o.
Verhandeling over het Kwikzilver, 's Hage, F. Boucquet, 1704, 8o.
Eene Verhandeling over de Pokken. Mogelijk hetzelfde met de Kwijnende Venus.
Don Clarazel de Contarnos, ofte den buiten-spoorigen Dolenden Ridder enz., 2 dln. m. pl., Amst. 1697. 8o.
De vermakelijke Avanturier, Amst.. 1738, 2 dln. m. pl.
Zie de belangrijke berigten in Navorscher, 1856, bl. 192, 291, 325, die wij meest zijn gevolgd. Voorrede van de Kwijnende Venus en van Don Clarazel, Rabus, Boekzaal van Europe, 1693, p. 4, p. 483, p. I, p. 155, 1698, p. I. p. 153; Jan de Regt, Mengeldichten,