ren, graaf van Holland. Door hem in 1396 tot ridder, mederegter en baljuw van Friesland benoemd, moest hij zulks in 1397 bezuren bij den vernieuwden strijd tusschen beide partijen in Friesland, waarbij nu de Schieringers overwonnen, en zijn huis te Dokkum geplunderd en omvergehaald werd. Hij verliet in 1400 het land, doch genoot van gemelden hertog van toen af tot in 1411, als wanneer hij, ten gevolge van het verdrag tusschen de Hollanders en Friezen, verlof bekwam om terug te keeren en zijne goederen wederom te aanvaarden, een jaarlijksch pensioen van twee honderd gulden.
Feye van Heemstra verwekte, behalve twee dochters, drie zonen; vroeger bragt men dit getal op vier. Zijn oudste zoon, Abbe, mede de partij der Vetkoopers toegedaan, onthield zich bij zijne partij, van 1416 tot 1420, te Groningen en teekende in 1422 het zoogenaamd eeuwig verbond tusschen de Oost-Friezen, de Groningers, de Ommelanden en de Friezen gesloten. Hij wordt hoveling in Dongeradeel genoemd. De tweede zoon, Feye genaamd, was hoveling te Dokkum. Even als zijn broeder moest hij de wijk naar Groningen nemen, doch keerde ten gevolge van een verdrag in 1420 in Friesland terug. De derde zoon, Taecke genaamd, leefde in 1443, in welk jaar zijn huis, door de Schieringers, onder aanvoering van Focke Ripperda, verbrand werd, waarna hij met zijne tegenpartij een wapenstilstand sloot. Men twijfelt er aan of hij mede een zoon van Feye is, maar meent dat hij veeleer een zoon is geweest van Feye Feyes, die vroeger zijn broeder genaamd wordt. De vierde zoon, van wien niets te melden is, heette Poppe.
Zie Schotanus, Friesche Historiën, bl. 218, 219, 243, 310, 312; Sjoerds, Jaarboek., D. IV. bl. 421, 484; de Haan Hettema en van Halmael, Stamboek van den Frieschen Adel, D. I. bl. 167, D. II. bl. 106, door ons hier gevolgd.