[Evert van Heeckeren]
HEECKEREN (Evert van). Het geslacht van Heeckeren, waarvan sommige leden zich ook van Heikeren en van Hekeren schreven, heeft zich zeer vroeg, gedeeltelijk reeds in het begin der dertiende eeuw, in verschillende takken gesplitst, de navolgende namen dragende:
Heeckeren. De personen die zich aldus schreven volgen hier.
Heeckeren genaamd van der Ese, of ook wel eenvoudig van der Ese. De eerste volgen hier mede, de laatsten zijn op van der Ese vermeld.
Heeckeren genaamd Rechteren, later enkel Rechteren, nu de graven van Rechteren. Deze zullen op Rechteren behandeld worden. Een tak, nog wel de oudste, eigenaar der heerlijkheden Voorst en Keppel, komt later onder den naam van Voorst voor. Deze moet echter niet verward worden met:
Rechteren genaamd Voerst, nu de baronnen van Voorst tot Voorst.
Heeckeren genaamd Ulft, of liever eenvoudig Ulft, waarbij behoort:
Ulft genaamd Matelanck of Matelang, ook wel eenvoudig Matelanck, en eindelijk:
De Rode van Heeckeren.
Evert van Heeckeren, of zoo als zijn naam gespeld voorkomt van Hekeren of Heikeren, wordt in 1236 reeds als ridder genoemd in eene gift aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem. In 1253 was hij getuige bij het vredesverdrag, gesloten tusschen Otto, graaf van Gelre en Zutphen, en Hendrik van Vianden, bisschop van Utrecht, en hunne verbondenen. Den 5den Mei 1258 was hij een der vier borgen, wier bezittingen aan den regter IJsseloever lagen, die van wege den graaf van Gelre als zoodanig gesteld werden, en die, bij niet nakoming van het verdrag zich in leisting te Deventer zullen begeven. In 1263 komt hij nog voor als getuige bij de stadsvrijheid, door graaf Otto aan Nieuw Wageningen gegeven.