Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
genoegen niet gehad hebben als eene tweede Maria van Reigersbergen, haar echtgenoot uit den Loevesteinschen kerker te verlossen, haar naam verdient toch bewaard te blijven, om hare buitengewone huwelijkstrouw en zelfsopoffering. Vruchteloos getracht hebbende haren man, die toen nog op de voorpoort te 's Hage bewaard werd, te mogen bezoeken, was het haar gelukt om hem schrijfgereedschap te doen toekomen en brieven van hem te ontvangen, door behulp van den knecht van zekeren de Graaf, die in een vertrek boven haar man in gijzeling zat. Intusschen werd alles wat zij hem zond, vruchten, spijs of drank ter verversching, zorgvuldig doorzocht. Eindelijk had zij, op haar aanhoudend verzoek de vergunning verkregen hem eens te spreken, ook mogt zijn dochtertje, zes of zeven jaren oud, hem een dag gezelschap houden. Toen Bysterus tot eene eeuwigdurende gevangenis op Loevestein veroordeeld was, vernam zijne vrouw wanneer hij des nachts zou vervoerd worden. Onmiddelijk deed zij aanzoek om hem voor zijn vertrek nog eens te mogen spreken, welk verzoek evenwel werd afgeslagen. Niettegenstaande dat, ging zij met drie vrouwen en des cipiers-zwager naar de gevangenis, om daar op het uitbrengen van haren man te wachten. Na middernacht had zulks plaats. De deuren openden zich en Isabella drong binnen. Men weerde haar niet, hetzij omdat hare zwangere toestand medelijden verwekte, hetzij men vreesde voor de gevolgen eener al te strenge handelwijze. Kort was evenwel het onderhoud, en de diep bedroefde vrouw had geene gelegenheid om haar echtgenoot eenig geld mede te geven. Terwijl men deze vervoerde, werd zij gedurende dien nacht gevangen gehouden, doch des anderendaags vrij gelaten. Hare toestand liet niet toe iets tot verligting van haar man's lot op Loevestein te ondernemen, doch toen zij uit het kraambed hersteld was, en voornemens was daartoe naar den Haag te reizen, trok zij eerst van Gorcum, waar zij zich met der woon had nedergezet, naar Loevestein, daar zij Bysterus, die uit een venster lag toeriep wat haar voornemen was. Een soldaat maakte spoedig een einde aan hun gesprek. Hierop verzocht zij te 's Hage met hare kinderen op Loevestein bij haar man gevangen te blijven, hetwelk haar echter geweigerd werd. Zij hield echter zoo lang aan met smeeken, dat de staten eindelijk, in Maart 1622, toestonden, dat zij voor den tijd van zes maanden, eens ter week, toegang tot haren man mogt hebben. Doch daarna verwierf zij, dat zij met hare kinderen bij hem opgesloten bleef, willende liever met hem zijn hard lot deelen, dan hare vrij- | |
[pagina 277]
| |
heid genieten. Hare verdere levensbijzonderheden zijn niet bekend. Het blijkt niet of zij nog leefde toen Bysterus, na eene tienjarige gevangenschap, met zeven andere predikanten, wist te ontsnappen. Zie Brandt, Hist. der Reform. D. IV. bl. 551-558; Rogge, Bezoeken op Loevestein in 1624, bl. 79; dit Woordenb. D. II. bl. 1716. |
|