[Gerard Arnoud Hasselaar]
HASSELAAR (Gerard Arnoud), zoon van Gerrit Hasselaar en van Susanna van Collen, werd te Amsterdam in 1698 geboren en toonde in zijne jeugd eene ongemeene zucht voor de beoefening van fraaije kunsten en wetenschappen. De luister van zijn aanzienlijk geslacht, gepaard met zijne uitgebreide kundigheden, baande hem spoedig den weg tot de aanzienlijkste eereposten in zijne geboorteplaats. In 1720 werd hij kapitein van eene kompagnie der schutterij, in 1738 bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij en in het volgende jaar raad en schepen der stad. Nog tweemaal bekleedde hij laatstgemelden post, in 1745 en 1746. Toen in 1748 tusschen de oorlogvoerende mogendheden eene bijeenkomst was beleid, om de loopende geschillen bij te leggen, werd Hasselaar onder anderen gekozen, namens de provincie Holland, om als afgevaardigde naar den vredehandel te Aken te gaan. Hij was aldaar een der werkzaamste gezanten en ontdekte met leedwezen, dat men thans niet meer zoo voordeelig kon handelen als te Breda, zoodat hij aarzelde in de onderteekening der voorafgaande voorwaarden, en slechts door de bedreiging van het slechten van de vesting Bergen op Zoom, en door de vrees voor nadeeliger gevolgen, daartoe werd overgehaald. Gedurende zijn verblijf te Aken werd hij, bij de buitengewone verandering der regering te Amsterdam, door Prins Willem IV, tot burgemeester der hoofdstad gekozen. Toen van die keuze aan het volk werd kennis gegeven, te gelijk met die van de drie andere benoemden, merkte men op, dat, bij het noemen der namen van dezen een algemeen gejuich opging, doch dat toen Hasselaar's naam werd uitgesproken de menigte zweeg. In 1749 werd hij door den prins tot zijnen plaatsbekleeder in het collegie der admiraliteit gekozen, in velke hoedanigheid hij ook 's prinsen persoon vertegenwoordigde, bij de begrafenis van den luitenant-admiraal Henrik
Grave.
In 1750 werd Hasselaar naar Engeland gezonden, om, in vereeniging met der staten gewonen gezant Hop, eene bepaling nopens de haringvangst op de Schotsche kust te maken. Hij gaf zich in deze zaak veel moeite, maar kon het oogmerk zijner zending niet bereiken. Hij nam vervolgens, behalve andere bedieningen ten nutte der stad, nog tienmaal de burgermeesterlijke waardigheid waar, en droeg er veel toe bij, dat ons land onzijdig bleef in den, bijna algemeenen, zevenjarigen oorlog. Hierdoor bewees