en Hartigveldt door anderen een dweeper genoemd. Zich niet kunnende vereenigen met de leer der voorbeschikking, had hij zich aan het Remonstrantsche kerkgenootschap aangesloten; doch dit verhinderde hem niet, om, even als hij personen van alle gezindheden ter hulpe was, om ook met anderen, niet tot de broederschap behoorende, gemeenzame omgang te houden. Zoo geraakte hij in kennis met Gerrit van Velsen en Jan Dionijszoon Verburg, beiden groote voorstanders van de collegianten te Rotterdam, en zag zich daardoor gewikkeld in de geschillen, die vooral daar ter plaatse in de gemeente ontstonden, en waardoor hij aanleiding kreeg tot het schrijven der beide eerste hieronder genoemde geschriften.
Door sommigen om zijne denkwijze met den naam van Sociniaan beschonken, door zijne vrienden betreurd, en door de dichters van zijnen tijd bezongen, overleed Hartigveldt den 22sten October 1668. De vermaarde staatsman Coenraad van Beuningen, die hem van nabij kende, noemde Hartigveldt een man ‘voor wien men instaan konde, dat hij naar het boek (den Bijbel) leefde.’
Zijne geschriften zijn getiteld:
Bijvoegsel bij de aanmerckingen over het verhaal van (Passchier de Fijne) van het eerste begin en opkoomen der Rijnsburgers, Rott. 1672. 4o.
Schriftuerlycke waardeeringe van het heedendaaghse predicken en kerckgaan, tegens 't Tafel-praatjen, Rott. 1672. 4o.
Na zijn dood kwam nog van hem uit:
De recht weerloose Christen, Rott. 1678. 4o.
Zie Paquot, Mémoires, T. II. p. 623; Scheltema, Geschieden letterk. Mengelw. D. I. St. I. bl. 125-131; Glasius, Godgel. Néderl. D. II. bl. 26-28, D. III. bl. 662; die, even als Paquot, zijn sterfjaar in 1678 stelt.