[Martinus van Harlingen]
HARLINGEN (Martinus van), geboren omstreeks 1643, te Nichtevecht, waar zijn vader, Henrikus Martinus, toen predikant was. Hij werd eerst in 1668 predikant te Renswoude, daarna in 1669 te Rijswijk, in 1671 te Amersfoort, in 1674 te Delft in de Gasthuiskerk en te Hoorn in 1677, waar hij den 23sten Februarij 1721 overleed. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was niet alleen een zeer bekwaam predikant, maar ook een niet onverdienstelijk taal- en dichtkundige. Hij gaf verscheidene traktaatjes uit, waarvan ons de titels onbekend zijn, behalve van een, bevattende eene Verklaring over de Urim en Tummin; zijne eerste en laatste leerrede te Delft ziet ook het licht. Als Latijnsch dichter deed hij zich kennen door:
Heroica Belgarum expeditio pro reparanda Protestantium in Anglia libertate suscepta Auspicatissimo ductu Guiljelmi III. etc. horico carmine enarrata. 1689.
De tijd van uitgave is ons niet bekend. Hij werd er door Willem III, Koning van Engeland, met een fraaije gouden medaille voor vereerd.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1721. a. bl. 245, 246; van Rhenen, Lijst der Pred. in de prov. Utrecht, bl. 142, 180; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III; Muller, Cat. van Porttret.