Alva's zoon haar belegerde, doch wist zich geduren de dat beleg heimelijk te verwijderen, nadat hij eerst gelegenheid gevonden had om zijne vrouw ter stad uit te krijgen, niettegenstaande het verbod aan de burgerij, om de stad te verlaten op straffe van verbeurdverklaring van goederen. Na veel zwervens kwam hij eerst te Ruurloo en hield zich vervolgens buiten de grenzen op. Nadat de stad bezweken, uitgemoord en geplunderd was, keerde hij er in den winter van 1573 weder en werd er tot rector der Latijnsche school gekozen, welken post hij uit nood op zich nam, omdat zijn ambt geene voordeelen meer aanbragt. Zijne verdere lotgevallen liggen in het duister. Alleen blijkt het dat hij Zutphen andermaal verlaten heeft, naar Westphalen geweken is, te Paderborn onderwijzer geweest is en zich ook te Dulmen, in het Munstersche heeft opgehouden. Ook zijn sterfjaar is niet bekend. Hij was te Zutphen gehuwd met Agnes of Nieske van Os, bij wie hij kinderen verwekte, die zich later weder te Zutphen hebben nedergezet.
Harius beoefende de Latijnsche dichtkunst. Zijne gedichten zijn door Henricus Cannegieter voor het eerst uitgegeven onder den titel van:
Henrici Harii Sicambri JCti, Tristium libri nunc primum editi, Arnh. 1766. 4o.
Het oordeel over deze gedichten komt daarop neder, dat zij zoowel ten opzigte van taal en stijl, als van maat, vele leemten en ruwheden bevatten; dat zij ons geen bewijs opleveren van de hooge vlugt van zijne dichtkunst, maar dat het niet te ontkennen is, dat zijne verzen eene Ovidiaansche of Catsiaansche gemakkelijkheid hebben.
Behalve deze Tristia worden er ook nog van Harius vermeld:
Elegiae Heroicae liber I, Colon. 1585. 8o.,
welk boek echter later door niemand gezien is. Er zou van hem ook nog ergens in handschrift berusten eene:
Descriptio Dioecesis Paderbornensis.
Harius plaatste mede een Latijnsch lofvers vóór Centuria Consiliorum van Elb. Leoninus (Antv. 1584. fol.), welligt is van hem ook het Epitaphium Martini Schinkii dat in de Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht (D. IV. bl. 134, 135) wordt medegedeeld.
Zie Cannegieter in Praefatione ad Harii Tristium libros; Boekz. der gel. wereld, 1767. b. bl. 460-465; Saxe, Onom. liter. T. III. p. 574; (van Hasselt) Beschrijv. van Bommel, bl. 124; Mr. P. Bosscha, Levensberigt omtrent Hendrik ter Haer enz. in den Gelderschen Volks-Alman. voor 1837. bl. 136-146; Hoeufft, Parnas. Latin. Belg. p. 61; Peerlkamp, de Poëtis Latin. Nederl. p.