Gedurende dien togt, waarop het voorgestelde doel niet bereikt werd, voerde Haringman het bevel op het linieschip Zierikzee van 64 stukken. In denzelfden storm waarin het linieschip de Unie, waarop de graaf van Welderen bevel voerde, te gronde ging, werd het schip van Haringman zoo lek en kreeg zoo veel schade, dat het met gedurig pompen boven water moest gehouden worden. Dit deed den kapitein besluiten, naar de Sont te zeilen, ten einde aldaar zijn schip te laten herstellen. Op de terugreis naar het vaderland trof zijn herstelden bodem een grooter ongeluk, daar deze in den nacht tusschen den 1sten en 2den November, bij hevigen wind, dikke lucht, sneeuw en zware regenbuijen, op de Jutsche kust, tusschen den hoek van Schagen en Horsels, vast geraakte, aan stukken stootte, en grootendeels in het land welde. Haringman werd, even als de meeste der zijnen, gered, zijn gehouden gedrag, op last van den stadhouder, als admiraal-generaal, door een hoogen zeekrijgsraad onderzocht, en hij van alle schuld vrijgesproken.
In 1787 had Haringman het bevel over een eskader in de Middellandsche Zee, en werd den 14den April 1788 door hunne hoogmogenden benoemd tot gezant bij den keizer van Marocco. Als zoodanig had hij het genoegen de vredelievende betrekkingen met dien vorst te onderhouden. Er bestaat een:
Dag-journaal van een verblijf van acht weken in het Keizerrijk Marocco, en landreize naar Mecquinez in 1788, 's Hage, 1803. 8o.
waarvan de titel ons haast zou doen besluiten dit geschrift aan den gezant toe te schrijven, ware het niet dat daarop de naam H. Haringman gevonden wordt.
Toen in 1792 ten gevolge der omwenteling in Frankrijk een inval in de Oostenrijksche Nederlanden plaats had en zelfs een Fransch smaldeel de Schelde opzeilde in het gezigt van het voor het fort Bath liggende Nederlandsch wachtschip, kreeg Haringman bevel, onmiddellijk naar Zeeland te vertrekken, en het gebied over de zich aldaar reeds bevindende schepen op zich te nemen. Onvermoeid stelde hij alles in het werk om de provincie Zeeland voor eenen onverhoedschen aanval te bewaren, en krachtig waren de maatregelen die hij nam tot handhaving van de eer en de onafhankelijkheid van den staat.
Dit was hem evenwel niet genoeg. Den vijand moest ook afbreuk gedaan worden. Een plan, door hem met den kapitein graaf van Bylandt gevormd, om de forten Lillo en Liefkenshoek te vermeesteren, werd nader als niet aan te raden beschouwd. Een ander, om het Fran-