beoefende de Nederduitsche dichtkunst blijkens een grafschrift op de gouvernante prinses Anna, in 1759 overleden. Hij schreef de volgende werken:
Dank-Altaar, Gorinch. 1729. 8o.
Absalons Pylaar vergeestelykt, Gorinch. 1732. 8o.; herdr. Leid. 1746. 8o.
Verklaring over den LXXXIX Psalm, Utr. 1735. 4o.
De ontdekte wolf in de pot, Utr. 1735. 4o.
De verspiede vos in den wijngaard, Utr. 1735. 4o.
Vriendelijk Buurpraatje gehouden tussen drie buuren, Dordr. 1739. 8o.
Noodige verdediging tegen de ongegronde en spotagtige Aanmerkingen van Th. de Hartog, Dordr. 1740. 8o.
De verbaasde en erbarmelijke vlucht der inwoonders des landts van Heusden, wegens de laaste overstroominge, vertoont in eene predikatie, Dordr. 1741. 4o.
De kerk gereformeert in zeeden, met een kort berigt van de kerkform der zoogenaamde Hernhutters, Dordr. 1741. 4o.
De huys-predikant of Noachs voorbeeld, Leid. 1742. 4o.
Het schip van Staat, genaamt Prudentia ofte Voorzigtigheid om van alle regte gronden van Staat, zoo in oorlog als vrede recht te oordeelen, met bijzondere toepassing op het Verecnigt Nederlandt in deze dagen, Leid. 1744. 4o.
De Joodsche Republiek in derzelver opkomst en ondergang, ten spiegel van Nederlands gemeenebest vertoont, alles met een bijzonder oogmerk op dezen tegenwoordigen tijd toegepast in een bededags predicatie uit Zephanja I. vs. 2, Leid. 1745. 8o.
Huys predikant tot dienst van alle Christelyke huysgezinnen, in een leerreeden uyt Hebreen II. vs. 7. Leid. 1746. 4o.
Kerkelijk pleidoy, vertoonende, op eene bescheidene wijze, de onpartijdige redenen, waarom de gereformeerden hunne vereeniging wel met de Evangelische Lutherschen, en niet met de Roomschen kunnen zoeken. - Waarbij de onpartijdige middelen eener nadere vereeniging tusschen de Gereformeerden en Lutherschen onderscheidenlijk worden opgegeven, zoowel, als de wezenlijke verschillen tusschen beide, tot wegneming van vele ongunstige vooroordeelen der broederen in den grond beschouwd worden, Amst. 1747. 4o.
De zuyvere genade weg van Godt in zijn Heyligdom, betreffende het weezen der waaragtige bekeeringe des menschen; enz. Utr. 1750. 4o.
Antwoord op die deelen van het eerste pleitgeding van Ds. Ger. Kuypers, betreffende de Brieven van den Heer Brocades, ten anderen des schrijvers oogmerk in zijn boekje genaamt de zuyvere genade weg van Godt in zijn Heyligdom enz. tot rust en vreede der kerke, en behoudenis der broederlijke liefde. Leid. 1752. 4o.