Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
slachtlijsten, omtrent het jaar 1460 te Pietersbierum gezeten. Pibo Harda was een zoon van Fedde Harda en Saeck Herweij, woonde te Ternaard en had zich bij den aanvang der beroerten bij de edelen gevoegd en het verbond geteekend. Sedert had hij zich in het gevolg van Brederode te Amsterdam opgehouden, en was medepligtig geweest aan het nemen der papieren van den secretaris de la Torre. Om het treurig lot van zoo velen te ontgaan, was hij in 1567 gevlugt, en werd een jaar later door den raad van Friesland gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Te vergeefs deed hij met anderen eene poging om eer en goed te redden, doch onthield zich van geweldige maatregelen en keurde de handelingen der watergeuzen ten sterkste af. Hij woonde later op Ameland, met het weemoedig voornemen om van daar ten minste de vaderlandsche kusten te aanschouwen, die hij niet meer betreden mogt, en waar zijne gade en kroost verlaten omzwierven. Hier woonde hij totdat in 1572 het krijgsvolk van Robles een inval op Ameland deed en hij, genoodzaakt het zwaard te trekken, door een Spanjaard doorstoken werd. Hij was gehuwd met His Bootsma, dochter van Sierck Bootsma en Sithe Feitsma. Een zoon van hem, Fedde genaamd, vlugtte mede uit het land, maar keerde later terug.
Zie te Water, Hist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 448, 449; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 243, 244. |
|