Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
hij onder de portretschilders der vroegere Hollandsche school een eerste meester, die zich ter uitoefening zijner kunst te Haarlem had nedergezet, waar hij den 24sten Augustus 1666 overleed en op eene deftige wijze op het koor in de groote Kerk begraven werd. Zijne afbeelding ziet op verschillende wijzen het licht. Volgens het oordeel van den heer Immerzeel was de schilderwijze van Frans Hals geheel oorspronkelijk en schoon. Niet alleen gaf hij de gelijkenis op het treffendst weder, maar hij wist daarmede eene verwonderlijke uitdrukking en het karakter van den geportretteerde tevens te verbinden. Zijn koloriet is uitstekend en natuurlijk. Bij het doodverwen legde hij de kleurtinten op eene bijzondere manier aan, en wist bij het opschilderen de verwonderlijkste kracht met een vrij en meesterlijk penseel te weeg te brengen. Hierin was, zeide hij, het geheim der kunst gelegen; hieraan moest de hand des meesters zich doen kennen. De portretten door Frans Hals geschilderd, die in het buitenland nog voorhanden zijn, worden door den heer Kramm vermeld De volgende stukken van hem in openbare verzamelingen hier te lande aanwezig zijn, op 's Rijks Museum te Amsterdam: Portretten van Frans Hals en zijne vrouw. Een vrolijk en lustig man. Het portret van Ripperda, kapitein bij de belegering van Haarlem. Op het Museum Boymans te Rotterdam: Het portret van den historieschrijver Pieter Bor Christiaans zoon. Op de burgemeesters kamer te Haarlem: Een schutters maaltijd. In de raadkamer aldaar: Drie stukken, voorstellende officieren van de schutterij in 1627, 1633 en 1639. In het Oude-mannenhuis aldaar: Twee portretstukken met regenten en regentessen. In het St. Elisabeth's gasthuis aldaar: Een afbeeldsel van regenten van 1641. De geruchten omtrent het zedelooze leven van Frans Hals, door onze vroegere schrijvers verspreid, door latere nageschreven, door buitenlandsche schrijvers, zelfs geïllustreerd medegedeeld, zijn door den heer Immerzeel het eerst wedersproken. Hem komt de eere toe een onzer grootste vernuften van den blaam, die op hem rustte, gezuiverd te hebben, en zeer juist is zijne opmerking, dat het onwaarschijnlijk is, dat een man die zoo yele heerlijke | |
[pagina 122]
| |
kunstwerken vervaardigd heeft, dagelijks aan het misbruik van geestrijke dranken zou verslaafd geweest zijn. Neen, zoo verre is het er af, dat Frans Hals zich aan eene zoo verfoeijelijke levenswijze zou hebben schuldig gemaakt, dat men in de notulen van het St. Lucas-gilde te Haarlem vindt aangeteekend, dat hij in 1644 vinder en overman van dat gild was, waartoe men gewoon was welgezeten en onbesproken gildebroeders te verkiezen; terwijl men er tevens bij aangeteekend vindt: dat hij was een man van een opgeruimd humeur en algemeen bemind. Zoo lang er dus geene grondige tegenbewijzen van het door Immerzeel aangevoerde kunnen bijgebragt worden, houden wij, met den heer Kramm, alle verhalen en anecdoten omtrent het zedeloos leven van Frans Hals voor ‘spinrokpraatjes’, en wij zullen alzoo onze lezers, die wij vermeenen dat niet alleen belangstellen in den roem onzer verdienstelijke mannen, maar ook in het berigt dat zij dien roem met eere droegen, niet met de mededeeling daarvan bezighouden. Van meer belang achten wij hier de vermelding, dat de groote van Dijck, die eenmaal onbekend door Frans Hals werd geschilderd, en die onmiddellijk daarop het portret van dezen maakte, en terstond door Hals aan koloriet en penseel werd herkend, van Hals getuigde dat, als hij wat meer teerheid in zijne vleeschkleur had gebragt, hij stellig de grootste portretschilder van zijnen tijd zou geweest zijn. Hals liet verscheidene zonen na, die allen de schilderkunst beoefend hebben.
Zie Houbraken, Schouwburg der Ned. Kunstsch.; Weijerman, de Levensbeschrijv. der Ned. Kunstsch.; Hoogstraten, Woordenb.; Levensbeschrijv. van Ned. mann. en vrouw. D. II. bl. 329-334; Koning, Tafereel der stad Haarl. D. IV. bl. 152, 155, 205; Aanwijz. der schild. op 's Rijks Museum te Amst. bl. 24; Cat. van schild. in het Museum Boymans te Rotterd. bl. 17; van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vad. schilderk.; D. I. bl. 374-376, Aanhangs. bl. 142-144; Dubourq, Beschrijv. der schild. op 's Rijks Museum te Amst. bl. 51; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Muller, Cat. van Portrett. bl. 324. |
|