hoofd commies en den 10den Julij 1844 tijdelijk als adjunct inspecteur aangesteld. Na sedert den 16den September 1845 den post van secretaris van de residentie Soerabaja te hebben waargenomen, werd hij den 20sten December 1847 benoemd tot inspecteur bij de directie der middelen en domeinen, en den 7den September 1850 tot commissaris met rang en tractement van resident te Bangka. Na aldaar de rust hersteld te hebben, kwam hij den 4den Maart 1851 op Batavia terug, waar hij zijne benoeming tot hoofd-inspecteur van finantiën vond. Als zoodanig werd hem eene belangrijke zending naar Padang opgedragen, welke hij volkomen ten genoegen van de hooge regering ten einde bragt. Zijne gezondheid door het klimaat veel geleden hebbende, was het voor hem wenschelijk Indië tijdelijk te verlaten, doch hij mogt het niet beleven zijn vaderland terug te zien, daar hij, aan boord van het schip waarop hij zich had ingescheept, ter reede van Batavia op den 22sten October 1851 overleed.
Uit medegedeelde berigten bijeengebragt.