door zijne geestkracht voor eenen bijkans wissen val bewaarde. De door hem verworven roem maakte hem hoogmoedig en onhandelbaar, zoodat hij voor allen, die zich in de stad bevonden, ondragelijk werd. Welligt nogtans verwekten zijn lof en zijne verheffing den nijd bij sommigen, zoo als maar al te dikwerf het geval was onder de zee- en legerhoofden der republiek. Hoe dit ook zij, de bevelhebber oordeelde het noodig hem te verwijderen en hem naar Venetië te zenden om zich te verantwoorden. De senaat sprak hem nogtans vrij, dewijl het gebleken was, dat hij zich niet zoo zeer aan eenige misdaad had schuldig gemaakt, dan wel aan het voeren van onvoorzigtige gesprekken. Hij werd evenwel niet meer naar Kandia teruggezonden, maar naar Dalmatie verplaatst, waar hij eenigen tijd doorbragt. Hij woonde later een zeetogt bij onder Leonardo Foscolo, en was aan het hoofd van het Venetiaansche krijgsvolk, dat Canea trachtte te overrompelen, doch die onderneming slaagde niet naar wensch. Zijne moeijelijke geaardheid of zijne benijders berokkenden hem daarna nieuwe bezwaren, die voor hem onaangenamer gevolgen hadden. Hij werd in 1653 naar Corfu gebannen en verliet kort daarop de Venetiaansche dienst. Er wordt bij den eersten hier aangehaalden schrijver eene Beschrijvinge van Candia en desselfs Belegh, in 12o vermeld, waarvan zekere de Haes de schrijver zou zijn. Wij kunnen alzoo nu aannemen dat zulks Gillis de Haes zal geweest zijn. Wanneer en waar dat werk het licht zag wordt niet vermeld.
Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III. bl. 87; de Jonge, Nederl. en Venetië, bl. 234, 235, hier door ons gevolgd.