[Johan Gijsseling]
GIJSSELING (Johan) van Vlissingen, was bewindhebber der geoctroieerde West-Indische Maatschappij, ter Kamer Zeeland, hij werd, te gelijk met den heer Mathijs van Ceulen, hoofd-participant en bewindhebber der Kamer te Amsterdam, verkozen om naar Brazilie te vertrekken, en aldaar het opperbewind te aanvaarden. Zij namen den 13 October van het jaar 1632 de reize derwaarts aan, en kwamen, den 17 Jan. 1633, voor 't recif, met de schepen Middelburg en de Leeuw voor anker. Gijsseling begaf zich den 4 Februarij naar Tamarica, om aldaar orde te stellen. In de maand Augustus zeilde hij naar Arijal. 's Morgens vertrok hij met het volk uit de Afogades, en verder naar de genoemde kaap, daar hij zich nedersloeg; maar gebrek aan leeftogt, en de aannadering van de vijandelijke overmagt, noodzaakte hem van daar te wijken. In October van dat zelfde jaar, deed hij met eenige schepen, bemand met 600 soldaten, een togt naar 't zuiden van Brazilie, en toonde overal waar hij kwam, zijnen moed en bekwaamheid. Op dien togt veroverde hij 250 kisten met suiker, en 98 stukken Brazilien hout; steekende voorts, behalve het vlek Alago, vele hofsteden, schepen en barken in brand. Den 24 Februarij van het volgende jaar, zeilde hij, met een vloot wel toegeruste schepen, als generaal, op het schip Overijssel, naar de rivier Pariba, doch om de te grooten tegenstand, dien hij aldaar ontmoette, liet hij dien stroom met jagten bezetten, en zette, met de overige schepen, koers naar St. Augustijn, daar hij eenige veroveringen maakte, en den vijand versloeg. In April keerde hij weder naar 't Recif.
Hunnen tijd ten einde geloopen zijnde, kwamen zij, met drie schepen en een jagt, welks lading bestond uit 826 zoo vaten als kisten suiker, 27000 u Brazilien hout, den 6 November 1634 in 't vaderland terug. J. de Laat, hun mede bewindhebber, heeft, in zijn Jaarlijks verhaal, omstandig aangeteekend, wat voordeel de Maatschappij, gedurende hun ver-