[Jacob van Gulik]
GULIK (Jacob van) een Minnebroeder, die zich in het jaar 1392 te Utrecht voor een geestelijk prelaat uitgaf, en zulks door verdichte brieven bevestigde. Bisschop Blankenheim stelde hem tot vicaris en wijbisschop aan, welk ambt hij bijna zes jaren bediende. Daarna ruchtbaar geworden zijnde, dat hij ongewijd was, werd hij gevangen en veroordeeld om in een ketel met kookend water geworpen te worden, waar de bisschop hem levendig liet uithalen en vervolgens onthoofden. Die van hem tot priester waren gewijd moesten op nieuw gewijd worden. Sommigen van deze verlietend en geestelijken staat en begaven zich in het huwelijk.
Zie Appendix Suffridi Petri van Chronicon Joh. de Beka, p. 132; Kok, Vad. Woordenb. D. XVIII. bl. 765; Niewenhuis, Woordenb, v. Kunsten en Wetens. (Aanhangsel) D. III. bl. 265; van den Monde, Tijdschrift voor Geschied. en Oudheden D. I. bl. 423.